ECLI:NL:CRVB:2006:AV7832
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit op basis van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat is ingediend door gedaagde tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn van twee weken, zoals gesteld in artikel 75a van de Ziektewet. Gedaagde had op 17 september 2001 ziekengeld aangevraagd, maar het Uwv had dit verzoek afgewezen. Gedaagde diende op 24 december 2001 een bezwaarschrift in, maar het Uwv ontving dit pas later, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd. Appellant, het Uwv, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 15 februari 2006 was gedaagde niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. B.M. Kleijs. De Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de ontvangst van het bezwaarschrift niet tijdig had bevestigd en dat het risico van de late indiening bij gedaagde lag. De Raad concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn was ingediend.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het inleidend beroep van gedaagde werd ongegrond verklaard. De Raad achtte geen grond aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, op 29 maart 2006.