ECLI:NL:CRVB:2006:AV7832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/824 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit op basis van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat is ingediend door gedaagde tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn van twee weken, zoals gesteld in artikel 75a van de Ziektewet. Gedaagde had op 17 september 2001 ziekengeld aangevraagd, maar het Uwv had dit verzoek afgewezen. Gedaagde diende op 24 december 2001 een bezwaarschrift in, maar het Uwv ontving dit pas later, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd. Appellant, het Uwv, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 15 februari 2006 was gedaagde niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. B.M. Kleijs. De Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de ontvangst van het bezwaarschrift niet tijdig had bevestigd en dat het risico van de late indiening bij gedaagde lag. De Raad concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn was ingediend.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het inleidend beroep van gedaagde werd ongegrond verklaard. De Raad achtte geen grond aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, op 29 maart 2006.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/824 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 22 juli 2002 is gedaagde vanwege appellant in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 6 januari 2004 (AWB 02/3896 ZW) het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 15 februari 2006, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr.B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft gedaagde bij brief van 20 december 2001 in kennis gesteld van een besluit, waarbij aan haar ter zake van een ziekmelding van 17 september 2001 geen ziekengeld is toegekend.
Bij brief van 7 januari 2002 heeft gedaagde – onder toezending van een kopie van een op 24 december 2001 gedateerd bezwaarschrift – bij appellant geïnformeerd of dit in behandeling was genomen.
Naar aanleiding hiervan heeft appellant bij brief van 18 januari 2002 bevestigd de brief van 24 december 2001 te hebben ontvangen.
Bij brief van 30 januari 2002 heeft appellant de ontvangst van de brief van 7 januari 2002 bevestigd en – onder mededeling het bezwaarschrift van 24 december 2001 destijds niet te hebben ontvangen – bij gedaagde geïnformeerd naar de reden van de te late indiening van het bezwaar.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar wegens overschrijding van de in artikel 75a van de Ziektewet gestelde termijn van twee weken niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd onder overweging dat appellant in de brief van 18 januari 2002 de ontvangst van de brief van gedaagde van 24 december 2001 heeft bevestigd, zodat voldoende aannemelijk is dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend.
Appellant kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft bij beroepschrift onder meer het navolgende aangevoerd:
" Bij ondergetekende is het – niet-aangetekend verzonden – bezwaarschrift van
24 december 2001 eerst ontvangen als bijlage bij het schrijven van 7 januari 2002.
Allereerst is bij schrijven van 18 januari 2002 door ondergetekende de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. Vervolgens is geconstateerd dat het bezwaarschrift van 24 december 2001 niet tijdig was ontvangen en is aan mevrouw [gedaagde] bij schrijven van 30 januari 2002 verzocht aan te geven waarom het bezwaarschrift niet eerder ingediend is.
Het bezwaarschrift van 24 december 2001 is niet anders dan als bijlage bij het schrijven van 7 januari 2002 op 10 januari 2002 ontvangen. Opgemerkt moet worden dat er ook geen ontvangstbevestiging vóór 10 januari 2002 is verzonden."
De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de gang van zaken, zoals deze door appellant is beschreven. Voormelde brief van 18 januari 2002 is geschreven naar aanleiding van de brief van gedaagde van 7 januari 2002 en diende ter bevestiging van de ontvangst van de daarbij meegezonden kopie van de brief van 24 december 2001. Nu appellant ontkent de brief van 24 december 2001 eerder dan 10 januari 2002 te hebben ontvangen, en deze brief destijds niet aangetekend is verzonden rust het risico van een en ander bij gedaagde.
De Raad stelt dan ook vast dat het bezwaar wegens overschrijding van de termijn terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd.
De Raad acht geen grond aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) P. van der Wal.
Gw