ECLI:NL:CRVB:2006:AV3954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2767 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J.Th. Wolleswinkel
  • A.A.M. Mollee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk ontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en belastingontduiking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De appellant, een ambtenaar, was geconfronteerd met onvoorwaardelijk ontslag wegens ernstig plichtsverzuim, specifiek belastingontduiking. Dit volgde op een onderzoek door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), waaruit bleek dat de appellant betrokken was bij een vals verzoek om teruggave van dividendbelasting ter waarde van € 3.343.697,85. Na de mededeling van het voornemen tot ontslag, werd de appellant geschorst met inhouding van zijn bezoldiging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten van de FIOD voldoende aanwijzingen gaven voor de betrokkenheid van de appellant bij het valse verzoek. De rechtbank had eerder de appellant ook veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden voor zijn rol in de belastingontduiking. De Raad concludeerde dat de door de appellant erkende belastingontduiking en de schending van de geheimhoudingsplicht als ernstig plichtsverzuim moesten worden aangemerkt, en dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter in stand kon blijven.

De Raad zag geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling werd uitgesproken. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2006.

Uitspraak

04/2767 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Staatssecretaris van Financiën, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 april 2004, nrs. AWB 04/749 AW en AWB 04/700 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van appellant en met instemming van gedaagde is de behandeling van het geding ter zitting achterwege gelaten.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het navolgende.
1.1. Naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst/Economische controledienst (FIOD/ECD) heeft gedaagde appellant enige plichtsverzuimen ten laste gelegd, waaronder betrokkenheid bij een vals verzoek om teruggave van dividendbelasting ten bedrage van € 3.343.697,85. Nadat appellant hierop had gereageerd heeft gedaagde appellant het voornemen meegedeeld hem de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Tevens is besloten appellant te schorsen onder inhouding gedurende de eerste zes weken van één derde van de bezoldiging. Daarna wordt in beginsel de volledige bezoldiging ingehouden.
1.2. Bij het thans bestreden besluit van 8 januari 2004 is het bezwaar ongegrond verklaard en de schorsing met de inhouding van de bezoldiging gehandhaafd.
2. De voorzieningenrechter heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
2.1. In hoger beroep zijn namens appellant de eerder aangevoerde grieven herhaald en is namens gedaagde gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De Raad deelt het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank en de overwegingen die deze daaraan ten grondslag heeft gelegd. Nog daargelaten dat de door appellant erkende belastingontduiking door middel van het gebruik van een valse factuur en de schending van de geheimhoudingsplicht in vaste jurisprudentie van de Raad als ernstig plichtsverzuim zijn aanvaard, ziet ook de Raad in de onderzoeksresultaten van de FIOD/ECD voldoende aanwijzingen voor de betrokkenheid van appellant bij het valse verzoek om teruggave van dividendbelasting. De Raad wijst erop dat de rechtbank appellant nadien ook heeft veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
3.1. De aangevallen uitspraak komt dus voor bevestiging in aanmerking.
3.2. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) O.C. Boute.