ECLI:NL:CRVB:2006:AV2041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5327 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J.Th. Wolleswinkel
  • F.A.M. Stroink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste grond voor niet-ontvankelijkheid in besluit op bezwaar door interne communicatiestoornis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van gedaagde, die in deze zaak is vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van Meer, gegrond verklaard en het besluit van het College vernietigd. Dit besluit verklaarde het bezwaar van gedaagde tegen een ontslagbesluit van 21 juli 2003 niet-ontvankelijk. Het College stelde dat gedaagde niet tijdig de gronden van het bezwaar had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat gedaagde niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard zou kunnen worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep van het College niet slaagt. De Raad oordeelt dat uit de brief van gedaagde blijkt dat hij de intentie had om bezwaar te maken tegen het ontslagbesluit. De Raad wijst erop dat de brief van 26 augustus 2003, waarin om uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar werd gevraagd, voldoende is om aan te nemen dat er een bezwaarschrift was ingediend, ook al waren de gronden nog niet geformuleerd. De Raad laat in het midden of er sprake was van een interne communicatiestoornis die leidde tot de onjuiste grond voor niet-ontvankelijkheid, maar bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Daarnaast heeft de Raad het College veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 9 februari 2006, waarbij de Raad ook een griffierecht van € 422,- heeft opgelegd aan de gemeente Amsterdam.

Uitspraak

04/5327 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2004, nr. AWB 03/6227 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is - gevoegd met het geding onder nummer 05/1089 AW - behandeld ter zitting van 5 januari 2006, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. W.Th. Snoek, advocaat te Amsterdam. Namens gedaagde is verschenen
mr. A.E.M. van Wessum, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in de zaak 04/5327 AW afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 21 juli 2003 heeft appellant gedaagde met ingang van 1 oktober 2003 ontslag uit gemeentedienst verleend.
1.2. Bij brief van 26 augustus 2003 heeft de secretaresse van de (toenmalige) gemachtigde van gedaagde, mr. A.J.M. van Meer, zich namens hem tot appellant gewend met het volgende verzoek:
“Met referte aan uw brief van 21 juli 2003, wil ik u hierbij verzoeken om nader uitstel van twee weken voor het indienen van het bezwaarschrift. Dit wegens ziekte van de heer mr. A.J.M. van Meer.”
1.3. Bij brief van 27 augustus 2003 is dit verzoek vanwege appellant ingewilligd, onder vermelding dat het bezwaarschrift op 15 september 2003 werd verwacht.
1.4. Bij brief van 11 september 2003 heeft vorenbedoelde secretaresse appellant verzocht om een nader uitstel van twee weken voor het indienen van het bezwaarschrift, dit wegens (voortdurende) ziekte van mr. Van Meer.
1.5. Bij brief van 11 september 2003 is ook dit verzoek ingewilligd, onder vermelding dat het bezwaarschrift op 29 september 2003 werd verwacht.
1.6. Bij brief van 30 september 2003 heeft mr. Van Meer bezwaren tegen het besluit van 21 juli 2003 ingediend bij appellant.
1.7. Bij het bestreden besluit van 25 november 2003 heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 9 juli 2003 (lees: 21 juli 2003) niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat gedaagde bij brief van 26 augustus 2003 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 21 juli 2003 en dat hem laatstelijk tot 29 september 2003 uitstel is verleend voor het indienen van de gronden van dit bezwaar. Deze gronden zijn evenwel niet binnen de aldus gestelde termijn ingediend, zodat het bezwaar, gelet op artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak van de rechtbank is het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en is dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat aan gedaagde geen mededeling is gedaan dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de gronden van het bezwaar niet (tijdig) worden ingediend.
3. Appellant heeft in hoger beroep als grief aangevoerd dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ten onrechte niet heeft onderzocht of binnen de wettelijke bezwaartermijn überhaupt wel een bezwaarschrift was ingediend. Indien de rechtbank dit wel had gedaan, had zij moeten vaststellen dat dit niet het geval was. Namens gedaagde is in de brieven van 26 augustus 2003 en 11 september 2003 immers slechts om uitstel voor het indienen van een bezwaarschrift verzocht, aldus appellant.
4.1. De Raad kan appellant in deze redenering niet volgen. Naar zijn oordeel blijkt uit de onder 1.2. vermelde brief van 26 augustus 2003 duidelijk van de bedoeling om bezwaar te maken tegen het ontslagbesluit van 21 juli 2003. Enig voorbehoud ten aanzien van het maken van bezwaar wordt in het geheel niet gemaakt. Aan de in het eerste lid van artikel 6:5 van de Awb omtrent de inhoud van het bezwaarschrift gestelde eisen is in dit geval ook voldaan, met uitzondering van vermelding van de gronden van het bezwaar. Genoemde brief strekt er kennelijk toe uitstel te vragen voor het indienen van die gronden, ook al is de brief op dit punt niet erg helder geformuleerd. Appellant is hier zelf ook steeds van uitgegaan. Eerst in hoger beroep heeft appellant een ander standpunt ingenomen. Of in dit opzicht sprake is geweest van een interne communicatiestoornis die geleid heeft tot het opnemen van een onjuiste grond voor niet-ontvankelijkheid in het besluit op bezwaar, als door appellant gesteld, kan de Raad in het midden laten, nu dit niet afdoet aan het hiervoor verwoorde oordeel van de Raad.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Amsterdam;
Bepaalt dat van de gemeente Amsterdam een griffierecht van € 422,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en prof. mr. F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
6.02