ECLI:NL:CRVB:2006:AV2009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6803 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van andere plaats van tewerkstelling en vergoeding extra reistijd in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de wijziging van de plaats van tewerkstelling van gedaagde, die sinds 1 november 1999 werkzaam is bij de politieregio Gelderland-Midden, niet correct was uitgevoerd. Gedaagde had verzocht om vergoeding van extra reistijd boven een half uur per dienst, na een wijziging van zijn standplaats van [standplaats] naar Arnhem. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de plaats van tewerkstelling gebaseerd moest zijn op artikel 65a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en dat gedaagde recht had op compensatie voor de extra reistijd.

In hoger beroep heeft appellant, de Korpsbeheerder, aangevoerd dat de wijziging van de plaats van tewerkstelling niet op een specifieke wettelijke grondslag was gebaseerd en dat artikel 65a van het Barp niet van toepassing was, omdat er geen personeels- en organisatiebeleid was vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank niet had moeten oordelen dat de wijziging onderdeel was van een organisatiebeleid. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzing was van een andere plaats van tewerkstelling in de zin van artikel 65a van het Barp, waardoor gedaagde geen recht had op vergoeding van extra reistijd.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van gedaagde tegen het besluit van appellant ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke wettelijke basis voor wijzigingen in de plaats van tewerkstelling en de voorwaarden voor vergoeding van extra reistijd.

Uitspraak

04/6803 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 november 2004, nr. AWB 03/2505, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft appellant de Raad nog enkele stukken doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 januari 2006, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.G. Haverkamp en H.G.D.M. Kiezebrink, beiden werkzaam bij de politieregio Gelderland-Midden. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Scheggetman, werkzaam bij de politievakorganisatie ACP.
II. MOTIVERING
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Gedaagde is sinds 1 november 1999 werkzaam bij de politieregio Gelderland-Midden als medewerker Vreemdelingenzaken B bij de Divisie Executieve Ondersteuning met standplaats [standplaats]. In 2002 is besloten tot samenvoeging van de afdelingen Verblijf te [standplaats] en Arnhem op de locatie Arnhem. Als gevolg hiervan is de plaats van tewerkstelling van gedaagde bij besluit van 24 september 2002 gewijzigd in Arnhem. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Er is voorts een tijdelijke regeling voor de reiskosten getroffen.
1.2. Bij brief van 29 oktober 2002 heeft gedaagde verzocht hem met toepassing van artikel 30a van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) de door de verplaatsing veroorzaakte extra reistijd boven een half uur per dienst te vergoeden. Appellant heeft bij besluit van 17 januari 2003 geweigerd dit verzoek te honoreren, welke weigering na bezwaar bij besluit van 18 september 2003 is gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het namens gedaagde tegen het besluit van 18 september 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank was - kort samengevat - van oordeel dat artikel 65a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) geacht moet worden ten grondslag te hebben gelegen aan het besluit van appellant van 24 september 2002 tot wijziging van de plaats van tewerkstelling van gedaagde en dat gedaagde op die grond aanspraak kan maken op compensatie van extra reistijd ingevolge artikel 30a van het Bbp.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de onderhavige verplaat-sing niet is gebaseerd op een specifieke wettelijke grondslag, dat de wetgever met artikel 65a van het Barp niet een definitieve overplaatsing op het oog heeft gehad en dat dit artikel in dit geval niet kon worden toegepast nu appellant geen personeels- en organisatiebeleid als bedoeld in artikel 65a van het Barp heeft vastgesteld. Dit betreft functieroulatiebeleid of beleid ten aanzien van capaciteitsbeheersing met het oog op een flexibele bedrijfsvoering, hetgeen volgens appellant bij een eenmalige samenvoeging van twee werkeenheden (welke niet als reorganisatie is aangemerkt) niet aan de orde is.
4. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Hij kan appellant allereerst niet volgen in de grief dat artikel 65 a van het Barp slechts zou zijn bedoeld voor tijdelijke situaties. De grief dat het besluit tot wijziging van de plaats van tewerkstelling niet op artikel 65a is gebaseerd en daarop ook niet kon worden gebaseerd vanwege het ontbreken van een personeels- en organisatiebeleid in de zin van dat artikel treft echter wel doel. Appellant heeft een dergelijk beleid (nog) niet tot stand gebracht. De Raad volgt de rechtbank niet in het oordeel dat de onderhavige samenvoeging van twee werklocaties onderdeel is van een organisatiebeleid in de zin van dat artikel. Uit de tekst en toelichting van artikel 65a van het Barp blijkt duidelijk dat hiermee is bedoeld een door het bevoegd gezag, in overeenstemming met het Regionaal Georganiseerd Overleg, vastgesteld personeels- en organisatiebeleid met betrekking tot het opdragen van een andere functie of het aanwijzen van een andere plaats van tewerkstelling.
5.2. Gezien hetgeen onder 5.1. is overwogen, is geen sprake van aanwijzing van een andere plaats van tewerkstelling in de zin van artikel 65a van het Barp. Daarmee is niet voldaan aan de in artikel 30a van het Bbp gestelde voorwaarde voor vergoeding van extra reistijd boven een half uur per dienst. Appellant heeft bij het bestreden besluit de weigering van vergoeding van extra reistijd dus terecht gehandhaafd, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en het beroep van gedaagde ongegrond dient te worden verklaard.
5.3. Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht behoeft gezien het vorenstaande geen bespreking meer.
6. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van gedaagde tegen het besluit van appellant van 18 september 2003 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Zoelen-Altunc als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) B. van Zoelen-Altunc.
HD
12.01