ECLI:NL:CRVB:2006:AV0389
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- mr. drs. N.J. van Vulpen-Gootjans
- mr. G. van der Wiel
- mr. C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplichtige arbeidsverhouding in de zin van de werknemersverzekeringswetten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellante, die adviezen, opleidingen en cursussen op het gebied van brandbeveiliging en bedrijfshulpverlening verzorgt, heeft bezwaar gemaakt tegen een correctie- en boetenota die is opgelegd naar aanleiding van een looncontrole. De bezwaren van appellante tegen de correctienota zijn ongegrond verklaard, terwijl de bezwaren tegen de boetenota gedeeltelijk gegrond zijn verklaard, met een verlaging van de boete naar 7,5% van de verschuldigde premie.
De rechtbank Zwolle heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere stellingen herhaald en het oordeel van de rechtbank bestreden, met name met betrekking tot de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en het gelijkheidsbeginsel. Appellante stelt dat zij door de handelwijze van gedaagde in een nadelige concurrentiepositie is komen te verkeren.
De Raad heeft de argumenten van beide partijen in hoger beroep overwogen. De Raad concludeert dat aan alle vereisten voor het aannemen van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding is voldaan, inclusief de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel is door gedaagde weerlegd, waarbij is gesteld dat bij concurrenten van appellante ook verzekeringsplicht is aangenomen. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd en er zijn geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, waarbij mr. drs. N.J. van Vulpen-Gootjans als voorzitter fungeert, samen met mr. G. van der Wiel en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 januari 2006.