ECLI:NL:CRVB:2006:AV0353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/414 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Weersch, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 17 december 2003 een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bekrachtigd. Dit besluit weigerde appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 november 2005, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door W.J.M.H. Lagerwaard.

De Raad heeft het bestreden besluit van 17 juni 2003, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard, beoordeeld. De rechtbank had de medische en arbeidskundige beoordelingen die aan dit besluit ten grondslag lagen, als juist beschouwd. In hoger beroep heeft de Raad geen aanleiding gevonden om anders te oordelen over de medische beoordeling, ondanks dat appellante stelde dat haar belastbaarheid onjuist was vastgesteld door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts. De Raad merkte op dat er geen onderbouwing van dit standpunt was gepresenteerd.

Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de Raad het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) als rechtens aanvaardbaar beschouwd, maar benadrukt dat er hoge eisen gesteld moeten worden aan de verslaglegging en motivering. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat zij op de datum in geding een inkomen kon verdienen dat leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.

De Raad heeft uiteindelijk de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,-, en is het Uwv verplicht om het griffierecht van € 118,- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

04/414 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M.J. van Weersch, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 december 2003, nummer 03/815 WAO K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 november 2005, waar appellante niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen W.J.M.H. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 17 juni 2003, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een besluit van 10 maart 2003, waarbij appellante met ingang van laatstgenoemde datum een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is geweigerd op de grond dat gedaagde haar voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van die wet beschouwt.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de door gedaagde verrichte medische en arbeidskundige beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, juist geacht en appellantes beroep ongegrond verklaard.
In hetgeen wat betreft de medische beoordeling in hoger beroep is aangevoerd, heeft de Raad geen aanleiding gevonden daarover anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan in de aangevallen uitspraak.
Zowel in beroep als in hoger beroep wordt gesteld dat de belastbaarheid van appellante onjuist zou zijn vastgesteld door de verzekeringsarts H. Jagt en de bezwaarverzekeringsarts P. Tjen. Enige onderbouwing van dat standpunt met medische gegevens door de gemachtigde van appellante ontbreekt echter ook in hoger beroep.
Voorts overweegt de Raad dat appellante met hoofdpijnklachten is uitgevallen en dat zij is onderzocht door de verzekeringsarts Jagt die ook inlichtingen heeft ingewonnen bij de neuroloog B.J. Berns en de huisarts.
De bezwaarverzekeringsarts Tjen heeft de hoorzitting in bezwaar bijgewoond en de medische gegevens uit het dossier bestudeerd en op basis daarvan de conclusies van Jagt onderschreven.
Dit alles heeft bij de Raad geen twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling overweegt de Raad het volgende.
De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is bepaald met behulp van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Ten aanzien van dit systeem heeft de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 (LJNummers AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722) overwogen dat hem niet gebleken is van redenen om het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten maar dat er, omdat dit systeem een aantal onvolkomenheden bevat, hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende besluit ten grondslag gelegde uitgangspunten. In reeds lopende zaken zal het bestreden besluit vernietigd dienen te worden indien niet uiterlijk bij de beslissing op het bezwaar aan die eisen wordt voldaan. In het geval in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep een besluit op bezwaar, dat voor 1 juli 2005 is genomen, alsnog wordt voorzien van de ontbrekende toelichting, onderbouwing of motivering, kan er aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De arbeidsdeskundige P. Dijks-Leentjens heeft ter voorbereiding van het primaire besluit met behulp van het CBBS vier functies geselecteerd die appellante op de datum in geding kon vervullen.
In hoger beroep hebben de arbeidsdeskundige N. Elie en de arbeidsdeskundige Dijks-Leentjens toelichtingen gegeven aan de hand waarvan voor de Raad is komen vast te staan dat op grond van de nekbeperking die voor appellante geldt, een van de functies, de verspener, die voorkomt onder de geselecteerde SBC code 111010, de medewerker tuinbouw, terecht bij die selectie buiten beschouwing is gelaten.
Voorts is voldoende overtuigend toegelicht waarom wat betreft frequent tillen en wat betreft het zogeheten niet-matchende punt "verdelen van de aandacht" de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn.
Met die functies kon appellante op de datum in geding, 10 maart 2003, een zodanig inkomen verdienen dat dit inkomen vergeleken met het voor appellante geldende maatmaninkomen een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15% oplevert.
Het hiervoor overwogene leidt de Raad tot de conclusie dat in hoger beroep de ontbrekende onderbouwing van het bestreden besluit, dat voor 1 juli 2005 is genomen, alsnog is gegeven.
Gelet op ’s Raads standpunt met betrekking tot het CBBS moet zulks tot de conclusie leiden dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van
artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand kunnen worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Beslist moet worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 118,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.