ECLI:NL:CRVB:2006:AU9950
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling stagevergoeding als inkomen in het kader van kinderbijslag
In deze zaak gaat het om de vraag of de stagevergoeding die de dochter van appellante ontving tijdens haar opleiding tot verpleegster, moet worden aangemerkt als inkomen uit arbeid in de zin van de Regeling inkomen kinderbijslag 1997. Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (SVB) dat de bezwaren van appellante ongegrond verklaarde met betrekking tot de herziening van de kinderbijslag voor haar dochter over een bepaalde periode. De rechtbank Roermond had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De dochter van appellante volgde vanaf augustus 2001 een opleiding tot verpleegster en ontving een stagevergoeding. De SVB stelde dat deze vergoeding als inkomen uit arbeid moest worden beschouwd, wat leidde tot het ontzeggen van kinderbijslag. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd overwogen dat de stagevergoeding, gezien de context van de leerovereenkomst en de leer-arbeidsovereenkomst, als inkomen uit arbeid moet worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de regeling beoogt te bepalen in welke omstandigheden een verzekerde geacht kan worden een kind dat aan het arbeidsproces deelneemt, in belangrijke mate te onderhouden.
Daarnaast werd de boete van € 49,50 die aan appellante was opgelegd, bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante had moeten begrijpen dat de hoogte van de stagevergoeding invloed had op de kinderbijslag, en dat er sprake was van schending van de informatieplicht. De Raad concludeerde dat de SVB terecht had gehandeld door de kinderbijslag te herzien en de boete op te leggen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor ouders om zich bewust te zijn van de financiële implicaties van de inkomsten van hun kinderen in het kader van de kinderbijslag.