ECLI:NL:CRVB:2006:AU9938

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7149 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn niet-verschoonbaar in AOW-zaak

In deze zaak gaat het om de vraag of de overschrijding van de bezwaartermijn door appellant verschoonbaar is. Appellant, wonende in Ghana, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank, dat zijn AOW-pensioen met ingang van juli 2002 zou worden gebaseerd op 50% van het nettominimumloon. Dit besluit werd op 8 november 2002 aan appellant verzonden, maar hij ontving het pas op of na 20 december 2002. Appellant heeft pas op 8 april 2003 bezwaar gemaakt, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring door de gedaagde, omdat de termijn voor het indienen van bezwaar was overschreden. De rechtbank heeft het standpunt van de gedaagde onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.

Appellant heeft aangevoerd dat hij door omstandigheden, zoals het overlijden van zijn moeder en de onregelmatige postbezorging in Ghana, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. De Raad overweegt dat appellant, ondanks zijn omstandigheden, niet tijdig heeft gereageerd en dat hij ook de mogelijkheid had om een voorlopig bezwaarschrift in te dienen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaar en de verantwoordelijkheid van de appellant om op de hoogte te zijn van de termijnen, ook al zijn er persoonlijke omstandigheden die het moeilijk maken. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

04/7149 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Ghana, appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot die datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant heeft mr. M. Blok, advocaat te Doetinchem, op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2004,
nummer 03/3326 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 2 december 2005, waar voor appellant is verschenen mr. Blok, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. K.C.M. van Engelenhoven, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 20 augustus 2002 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld de betaling van zijn pensioen krachtens de AOW te schorsen met ingang van augustus 2002 omdat uit onderzoek is gebleken dat appellant niet langer in Nederland woont en hij vermoedelijk niet langer recht heeft op een pensioen krachtens de AOW.
Naar aanleiding van dit besluit heeft appellant onder andere aan gedaagde bericht dat hij, na eerdere verblijven in Ghana, in juni 2002 weer officieel naar Ghana is verhuisd en dat gedurende zijn verblijf in het buitenland zijn zuster
[naam zuster], zijn officiële zaakwaarnemer in Nederland is. In verband met de onregelmatige en onzorgvuldige postbezorging in Ghana heeft appellant aan gedaagde gevraagd een kopie van alle correspondentie aan zijn zaakwaarnemer te sturen.
Bij besluit van 8 november 2002 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat het pensioen van appellant met ingang van juli 2002 wordt gebaseerd op 50% in plaats van maximaal 70% van het nettominimumloon in verband met de Wet beperking export uitkeringen. Dit besluit is verzonden naar het adres van appellant in Ghana en naar het adres van zijn zuster
[naam zuster] in Nederland.
Blijkens een telefoonnotitie van 4 december 2002 heeft gedaagde op die dag telefonisch contact gehad met mevrouw
[naam zuster] in welk gesprek zou zijn medegedeeld dat een bezwaarschrift tegen de beslissing van 8 november 2002 moet worden ingediend vóór 23 december 2002.
Bij schrijven van 23 maart 2003, door gedaagde ontvangen op 8 april 2003, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 november 2002.
Bij beslissing op bezwaar van 3 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard onder overweging dat de termijn voor het indienen van bezwaar is overschreden en dat niet is gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
De rechtbank heeft het standpunt van gedaagde onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft met betrekking tot de redenen van de termijnoverschrijding aangegeven dat hij op 17 december 2002 in verband met het overlijden van zijn moeder naar Nederland is gekomen en op dat moment het besluit van 8 november 2002 nog niet op zijn adres in Ghana was gearriveerd. Pas op of kort na 20 december 2002 heeft hij het besluit via zijn zuster onder ogen gekregen en voor het eerst van de inhoud kennis genomen. Het afschrift dat naar Ghana was gestuurd is door een huisgenoot doorgezonden naar zijn adres in Nederland alwaar het op 10 januari 2003 aankwam. Vervolgens heeft appellant in januari 2003 nog contact gehad met een medewerker van gedaagde tijdens welk gesprek hij niet op de hoogte is gesteld van de termijnoverschrijding en de consequenties daarvan. Na het nodige uitzoekwerk heeft appellant vervolgens het bezwaarschrift opgesteld, dat uiteindelijk op 8 april 2003 door gedaagde is ontvangen. Voorts heeft appellant gesteld dat tijdens het telefonisch onderhoud op 4 december 2002 van zijn zuster met de Sociale verzekeringsbank nimmer gesproken is over de mogelijkheid om een pro forma bezwaarschrift in te dienen, waarbij nog komt dat zijn zuster alleen appellants zakelijke belangen behartigt en niet de eventuele procedurele belangen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat appellant eerst na afloop van de daarvoor gestelde termijn, eindigend op 20 december 2002, bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van gedaagde van 8 november 2002.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
In het midden latend wat de afspraken tussen appellant en zijn zuster als zijn belangenbehartiger zijn geweest omtrent de afhandeling van zijn post, stelt de Raad vast dat appellant in ieder geval op of omstreeks 20 december 2002 kennis heeft genomen van de inhoud van het besluit van 8 november 2002. Appellant heeft echter nog ruim drie maanden gewacht alvorens hij het bezwaarschrift heeft ingediend. De gronden die appellant daarvoor heeft aangevoerd kunnen de Raad niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van een omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat hij enige tijd nodig heeft gehad om informatie te vergaren omtrent zijn recht op AOW-pensioen alvorens hij het bezwaarschrift kon opstellen kan appellant niet baten nu hij een voorlopig bezwaarschrift had kunnen indienen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat ook de Raad van oordeel is dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar kan worden geacht. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2006.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) T.S.G. Staal..