ECLI:NL:CRVB:2006:AU9490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3898 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing premies sociale werknemersverzekeringen over loon in natura voor georganiseerde reis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 5 juli 2004 het beroep van gedaagde, een organisatie die een reis naar Barcelona had georganiseerd voor haar personeel, gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de naheffing van premies over het jaar 2001 niet terecht was, omdat de waarde van de reis als loon in natura was aangemerkt, maar de gedaagde geen loonheffing had ingehouden op haar werknemers. De Uwv had de waarde van de reis, na aftrek van een eigen bijdrage, als loon in natura aangemerkt en premies nageheven over de jaren 2000 en 2001.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. De Raad oordeelde dat het voordeel uit dienstbetrekking, bestaande uit niet ingehouden loonheffing, is genoten in het jaar waarin gedaagde heeft afgezien van verhaal op haar werknemers. Dit betekent dat de naheffing van premies over het jaar 2001 terecht was. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de naheffing van premies door de Uwv werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Coördinatiewet Sociale Verzekering en de noodzaak voor werkgevers om de verschuldigde loonheffing correct te verhalen op hun werknemers. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan de gedaagde.

Uitspraak

04/3898 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 25 augustus 2003 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van
3 april 2003, waarbij appellant gedaagde correctienota’s van 17 februari 2003 heeft doen toekomen over het jaar 2000 met betrekking tot een reis naar Barcelona en over het jaar 2001 met betrekking tot niet-verhaalde loonheffing over de waarde van die reis.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 5 juli 2004, registratienummer 03/2681, het namens gedaagde tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voorzover dat ziet op de naheffing over het jaar 2001, in zoverre het besluit van 3 april 2003 herroepen en bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) het door gedaagde betaalde griffierecht vergoedt.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 4 augustus 2004 aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde is een verweerschrift (met bijlagen), gedateerd 27 augustus 2004, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 november 2005, waar voor appellant is verschenen
mr. F. Costa Baiôa, werkzaam bij het Uwv, en waar voor gedaagde is verschenen haar administrateur
L.A. van Nieuwenhuizen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft in 2000 een reis georganiseerd naar Barcelona, waaraan negen personeelsleden hebben deelgenomen. Appellant heeft de waarde van deze reis (f 1895,-- per persoon minus een eigen bijdrage van f 500,--) aangemerkt als loon in natura en daarover premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten nageheven over het jaar 2000. Voorts heeft appellant over de niet ingehouden loonheffing over de waarde van deze reis premies als evenbedoeld nageheven over het jaar 2001. Uit een reactie van gedaagde, gedateerd 29 november 2001, heeft appellant afgeleid dat gedaagde niet voornemens is de verschuldigde loonheffing op haar personeelsleden die hebben deelgenomen aan de reis, te verhalen.
De naheffingen zijn vervat in twee correctienota’s van 17 februari 2003, één over het jaar 2000 en één over het jaar 2001, gevoegd bij appellants besluit tot naheffing van 3 april 2003, welk besluit appellant heeft gehandhaafd bij zijn besluit van
25 augustus 2003.
Laatstvermeld besluit heeft de rechtbank in stand gelaten voorover dit besluit ziet op de naheffing over 2000. Daartoe heeft zij overwogen dat de reis naar Barcelona in verband met de voetbalwedstrijd Barcelona-Chelsea is aan te merken als een beloning die de werknemers uit dienstbetrekking hebben genoten. De reis had gelet op haar doel - het bijwonen van een voetbalwedstrijd -, op het vrijblijvende karakter, alsmede op de duur van het verblijf (twee overnachtingen) naar het oordeel van de rechtbank een overwegend recreatief karakter. Gelet op artikel 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering heeft appellant dan ook terecht f 1.395,- aangemerkt als een netto loonvoordeel. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de Regeling waardering loon in natura 2000 niet kan leiden tot het op nihil stellen van de waarde van de reis.
Het besluit van 25 augustus 2003 heeft de rechtbank evenwel niet in stand gelaten voorzover dat ziet op de naheffing over 2001. Bij haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als verweerder en gedaagde als eiseres, heeft zij het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de brutering heeft verweerder bij het bestreden besluit het volgende overwogen:
U heeft aangegeven dat de ten onrechte niet ingehouden loonheffing op bovenvermeld loonelement achterwege zal blijven. Aldus hebben de betrokken personeelsleden een netto loonvoordeel genoten ter hoogte van de niet-ingehouden loonheffing en wel in het jaar waarin u hebt afgezien van verhaal (bedoeld wordt het jaar 2001 - rechtbank). Over de bruto equivalent
(fl 7603,--) zullen derhalve eveneens premie sociale verzekeringen (dienen) te worden berekend en afgedragen.
Verweerder heeft zich voor dit oordeel gebaseerd op de geruime tijd na de reis door eiseres afgelegde verklaring dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn indien zij thans alsnog de eventueel verschuldigde loonheffing op haar personeelsleden zou verhalen. Aldus is verweerder niet geslaagd in het door hem te leveren bewijs dat eiseres toen zij de betaling van het (als loon aan te merken) bedrag van negen maal fl. 1395,-- deed, de wettelijk voorgeschreven loonheffing voor haar rekening wilde nemen. Nu verweerder het zojuist bedoelde bewijs niet heeft geleverd, heeft het in feite betaalde loon te gelden als loon waarop de loonheffing ingehouden had moeten worden. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit voor zover dit op de naheffing over 2001 ziet, dient vernietigd te worden. Doende hetgeen verweerder had behoren te doen, zal de rechtbank het primaire besluit in zoverre herroepen.”.
De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld allereerst dat, nu gedaagde geen hoger beroep heeft ingesteld, de naheffing van premies over het jaar 2000 voor juist moet worden gehouden. Aan het door gedaagde gestelde over het karakter van de reis naar Barcelona en de waardering daarvan moet de Raad dan ook voorbijgaan. Uitsluitend is in geschil het oordeel van de rechtbank over de naheffing over het jaar 2001.
Met betrekking tot dit oordeel heeft appellant aangevoerd dat naar zijn mening de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. In het geval van gedaagde is appellant ervan uitgegaan dat het voordeel uit dienstbetrekking, bestaande uit niet ingehouden loonheffing, is genoten in het jaar waarin gedaagde heeft afgezien van verhaal op haar werknemers. De zogeheten indirecte brutering is door hem toegepast. De door de rechtbank gehanteerde maatstaf ziet op de zogeheten directe brutering, waarbij een netto loonvoordeel wordt verhoogd met de verschuldigde loonheffing in het jaar waarin dat voordeel is genoten.
De Raad deelt deze visie. Nu onbetwist is dat gedaagde in 2001 te kennen heeft gegeven dat zij de niet ingehouden loonheffing niet zal verhalen op haar werknemers, is dit voordeel uit dienstbetrekking in dat jaar genoten en heeft appellant terecht over dat jaar premies nageheven.
Het hoger beroep van appellant slaagt dan ook. De Raad zal onder vernietiging van de aangevallen uitspraak doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.