ECLI:NL:CRVB:2006:AU9489
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Uitspraken over verzekeringsplicht en uitkering op grond van de Ziektewet voor illegaal verblijvende werknemer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de vraag of appellant, die illegaal in Nederland verbleef, terecht niet als verzekerde ingevolge de Ziektewet (ZW) is aangemerkt en niet in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van die wet. Appellant, van Turkse nationaliteit, heeft sinds de jaren '80 illegaal in Nederland verbleven en heeft met onderbrekingen gewerkt. Hij heeft in 2000 een vergunning tot verblijf aangevraagd, maar deze is in 2002 afgewezen. In 2002 heeft hij werk aanvaard, maar is in 2003 wegens ziekte uitgevallen. Het Uwv heeft zijn verzoek om een uitkering ingevolge de ZW afgewezen, omdat appellant geen werknemer is in de zin van de werknemersverzekeringen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn grieven herhaald. De Raad overweegt dat appellant ten tijde van de Koppelingswet op 1 juli 1998 geen vreemdeling was in de zin van de Vreemdelingenwet, omdat hij niet in afwachting was van een beslissing op een verzoek tot toelating. Hoewel appellant verzekerd was voor de ZW, eindigde deze verzekering op 20 november 1998. De Raad concludeert dat appellant op het moment van zijn dienstverband in 2002 geen rechtmatig verblijf had en daarom niet als werknemer kon worden aangemerkt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het feit dat er premies ZW zijn afgedragen, niet betekent dat appellant aanspraak kan maken op een uitkering. De Raad wijst erop dat de verzekeringsplicht onafhankelijk is van de betaling van premies en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet opgaat. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.