ECLI:NL:CRVB:2006:AU9448
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake privaatrechtelijke dienstbetrekking en gezagsverhouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 april 2004. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.F.M. Verhey, betwist de conclusie van de rechtbank dat de betrokkenen, [K.] en [V.], gedurende de periode van 1 april 2000 tot en met 15 november 2001 in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot appellante stonden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van gezamenlijk ondernemerschap, omdat [K.] en [V.] geen statutair directeur waren en dus niet onder het gezag van de algemene vergadering van aandeelhouders stonden, maar onder het gezag van het bestuur. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [K.] was al in loondienst bij appellante voordat hij aandelen verwierf, en [V.] trad per 1 april 2000 in dienst. Beide betrokkenen verworven 20% van de aandelen, maar dit veranderde niets aan hun ondergeschikte positie binnen de organisatie. De Raad wijst erop dat de intentieverklaring, die niet ondertekend is, ook niet wijst op een gezagsverhouding die afwezig zou zijn. De Raad concludeert dat de eerdere bevindingen van de rechtbank juist zijn en dat de betrokkenen niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam waren.