het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, appellant,
[gedaagde 1], wonende te [woonplaats],
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats],
gedaagden.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellant is op bij aanvullende beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 december 2003, nrs. AWB 02/1485 AW en AWB 02/1552 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagden zijn verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 28 april 2005, waar voor appellant is verschenen mr. J.M.H.A. Drummen, werkzaam bij de gemeente Landgraaf. Gedaagden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.C.W.C. van Zon, werkzaam bij Abvakabo FNV, onderscheidenlijk door mr. B.C.A. Reijnders, advocaat te Maastricht.
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Gedaagden waren als medewerker [naam functie] werkzaam bij de afdeling [naam afdeling] van de gemeente Landgraaf. Zij werden bezoldigd naar salarisschaal 7.
1.2. In verband met het vertrek van hun teamleider P. naar een andere afdeling is per 15 april 2000 aan gedaagden mandaat verleend tot het nemen van bepaalde besluiten namens appellant. Voorts is B. benoemd tot tijdelijk teamleider; de functie van teamleider is later komen te vervallen. Op 14 juni 2001 heeft appellant een gewijzigde beschrijving vastgesteld van de functie medewerker [naam functie]. Deze gewijzigde functie is door appellant bij besluit van 7 augustus 2001 per 1 juli 2001 gewaardeerd overeenkomstig salarisschaal 8. Met ingang van 15 september 2001 is aan gedaagden op hun verzoek eervol ontslag verleend.
1.3. Begin maart 2002 hebben gedaagden verzocht om inpassing van hun salaris overeenkomstig de aangepaste waardering, met terugwerkende kracht tot 15 april 2000 althans tot 1 juli daaraanvolgend. Bij besluiten van 19 april 2002, na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten van 10 september 2002, heeft appellant deze verzoeken afgewezen. Daartoe is, kort gezegd, overwogen dat niet is voldaan aan de in artikel 3:1:1:34 van de Regeling functiebeschrijving en methodische functiewaardering gemeente Landgraaf 2000 (hierna: de Regeling) gestelde vereisten voor overgang naar de nieuwe functieschaal, nu gedaagden de gewijzigde functie nimmer volledig hebben uitgeoefend, geen beoordeling van hun functioneren is opgemaakt en zulk een beoordeling vanwege de beëindiging van de dienstbetrekking ook niet meer zal (kunnen) plaatsvinden.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van gedaagden gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en appellant opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. Tevens zijn bepalingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank was van oordeel dat appellant onvoldoende heeft gemotiveerd waarom gebruik is gemaakt van een aanloopschaal en gedaagden zodoende met ingang van 1 juli 2001 schaal 8 is onthouden.
2. Appellant handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat voor een hogere inschaling geen plaats is, nu de gewijzigde functie niet volledig werd uitgevoerd en de vereiste beoordeling niet heeft kunnen plaatsvinden.
3. De Raad overweegt ambtshalve het volgende.
3.1. Gedaagden beogen met hun beroepen tegen de bestreden besluiten te bereiken dat zij in schaal 8 worden ingedeeld naar het moment in het jaar 2000 waarop - huns inziens - de functie feitelijk is verzwaard. Subsidiair menen zij aanspraak te kunnen maken op hogere inschaling per 1 juli 2001, de datum van ingang van de functiewaardering.
3.2. Gesteld noch gebleken is dat gedaagden eerder dan begin maart 2002 bij appellant een verzoek om aanpassing van hun inschaling hebben ingediend. Evenmin is voor de Raad aannemelijk geworden dat appellant bij gedaagden het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de gestelde functieverzwaring op enig moment in de toekomst zou worden gecompenseerd door de inschaling te verhogen en aan die verhoging terugwerkende kracht te verlenen. Dat gedaagden herhaaldelijk bij hun leidinggevenden op herwaardering van de functie en aanpassing van hun inschaling hebben aangedrongen, is daarvoor niet voldoende. Uit de verklaringen van de voormalige interim teamleider B. en het in 2001 aangetreden hoofd [naam afdeling] D. komt naar voren dat dezen nimmer toezeggingen hebben gedaan met betrekking tot (de ingangs-datum van) een hogere inschaling, nog daargelaten of zij daartoe bevoegd zouden zijn geweest. Tegenover deze stellige verklaringen van hun leidinggevenden hebben gedaagden slechts de notulen geplaatst van een aantal werkbesprekingen waarin de herwaardering van de functie aan de orde is geweest, alsmede een ambtelijke notitie waarin wordt voorgesteld die herwaardering met ingang van 1 juli 2000 te effectueren. Uit deze stukken kan de Raad echter geen toezegging afleiden als hiervóór bedoeld. Een voorstel van een leidinggevende aan het bevoegd gezag kan naar zijn aard niet worden aangemerkt als een door het bevoegd gezag gedane toezegging.
3.3. Het vorenstaande betekent dat gedaagden moeten worden geacht te hebben berust in de voortzetting van hun salariëring naar schaal 7, in weerwil van de gestelde taakverzwaring in de loop van het jaar 2000.
3.4. Dat appellant in juni 2001 de gewijzigde functiebeschrijving en in augustus 2001 de herziene functiewaardering per 1 juli 2001 heeft vastgesteld, kan voorts niet leiden tot de conclusie dat gedaagden vanaf laatstgenoemde datum mochten rekenen op indeling in schaal 8. Artikel 3:1:1:34 van de Regeling stelt daarvoor immers een aantal nadere eisen. Indeling in de functieschaal, na herwaardering, is in het stelsel van de Regeling dus geenszins een automatisme. Ook na de herwaardering hebben gedaagden in voortzetting van de oude salariëring berust.
3.5. De begin maart 2002 - geruime tijd na afloop van de dienstbetrekking - gedane verzoeken om hogere inschaling dienen derhalve op één lijn te worden gesteld met verzoeken om terug te komen van eerder genomen (in rechte vaststaande) besluiten en mitsdien met een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.6. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere beslissing handhaaft, kan een terzake ingesteld beroep echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook de oorspronkelijke beslissing tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
3.7. In lijn met het vorenstaande had de rechtbank zich in dit geval dienen te beperken tot de vraag of aan de verzoeken om hogere inschaling nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden ten grondslag hebben gelegen. Nu zodanige nova - ten opzichte van de situatie waarin gedaagden hebben berust - niet naar voren zijn gekomen, had de rechtbank reeds hierom tot het oordeel moeten komen dat de beroepen van gedaagden niet kunnen slagen.
3.8. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor vernietiging in aanmerking en de beroepen dienen alsnog ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. R. Kooper en mr. G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.