[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van bestuur van de Technische Universiteit Delft, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 mei 2004, nr. AWB 03/2155 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 17 november 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.F. van der Ham, arbeidsjurist van de CMHF, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. G.H.J. ter Meulen, werkzaam bij gedaagde.
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft in 1996, toen hij nog werkzaam was aan de Technische Universiteit Delft (hierna: TUD) als universitair hoofddocent, belast met onder meer wrijvings-onderzoek, op een congres contact gehad met een (onder)directeur van Ford Forschungszentrum Aachen GmbH (hierna: Ford). Dit heeft geresulteerd in een donatie (hierna ook ‘grant’ genoemd) door Ford in januari 1997 van $ 30.000. In 1998 is door Ford nogmaals een zelfde bedrag gedoneerd.
1.2. Op 7 januari 2002, nadat hij de TUD had verlaten met FPU-ontslag, is namens appellant aan gedaagde verzocht over te gaan tot uitbetaling van het bedrag van $ 60.000 op een nader door hem aan te geven rekeningnummer van een daartoe speciaal in het leven geroepen Stichting Vehicle and Friction Research.
1.3. Gedaagde heeft dat verzoek afgewezen, welke afwijzing na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit van 9 april 2003.
2. De rechtbank heeft het tegen dat besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Zij heeft niet aannemelijk geacht dat de gelden waarvan appellant uitbetaling heeft gevraagd, door Ford aan appellant persoonlijk zijn toegekend. Daarbij heeft zij van belang geacht dat gedaagde niet, zoals voorgeschreven in de toepasselijke rechtspositieregeling, heeft ingestemd met het aannemen van een schenking door appellant.
3. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw betoogd dat uit de beschikbare correspon-dentie blijkt dat de grants hem zijn gegeven bij wijze van gift en prijs (“award”). Er was sprake van “an unrestricted grant”, wat zijns inziens betekent dat het geheel aan zijn keuze was of hij gedaagde zou betrekken in het onderzoek of niet en hoe hij het bedrag zou besteden. Steun voor zijn standpunt ziet appellant in het bijzonder in door hem genoemde brieven van de heer Van der Jagt, werkzaam bij Ford. Appellant stelt dat gedaagde, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen instemming met het aannemen van een schenking heeft geweigerd, maar de uitbetaling heeft geweigerd.
4. Namens gedaagde is nogmaals uiteengezet dat appellant de contacten met Ford enkel had uit hoofde van zijn functie bij de TUD en dat uit de stukken duidelijk blijkt dat de bedragen door Ford zijn gegeven ten behoeve van onderzoek (door appellant en het instituut waar appellant werkzaam is) op de TUD. In het schrijven van 22 januari 1997, gezonden naar het adres van de TUD, wordt gesproken van “a one-year unrestricted grant to assist your research in Tire Modelling” en wordt gesteld: “Your previous work and expertise in this area will provide an opportunity for fruitful interaction between Ford Motor Company and your institute”. De betalingsopdracht van 2 december 1997 bevat als “Verwendungszweck”: “To support reasearch in main projects of the vehicle dynamics group” en is gericht aan het adres van de Faculteit Ontwerp, Constructie en Productie waarbinnen het wrijvingsonderzoek plaatsvond.
Aan de brieven van Van der Jagt kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend, aldus gedaagde.
5. De Raad overweegt als volgt.
Hij kan en zal in het midden laten wat er zij van het al dan niet ingestemd hebben van gedaagde met het aannemen van een gift. Doorslaggevend is immers dat uit de stukken, zoals onder 4. ten dele weergegeven, en uit de overige door gedaagde genoemde omstandigheden slechts kan worden afgeleid dat Ford bedragen aan de TUD heeft overgemaakt ten behoeve van onderzoek door (medewerkers van) de TUD. De onder 4. vermelde stukken wijzen niet in de richting van een donatie voor appellant persoonlijk. Daarvoor zijn ook geen andere aanwijzingen aanwezig. De Raad volgt gedaagde in zijn weerlegging van de betekenis van de brieven van Van der Jagt, die bovendien als lid van de Raad van Advies van de onder 1.2. genoemde stichting persoonlijk betrokken is bij deze kwestie.
6. Het vorenstaande brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) S. l’ Ami.
(de griffier was verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
HD
29.12