Gerectificeerde uitspraak 04/6904 MAW, 04/6906 MAW, 04/6907 MAW, 04/6908 MAW, 04/6914 MAW, 04/6915 MAW, 04/6916 MAW, 04/6918 MAW, 04/6919 MAW, 04/6920 MAW, 04/6921 MAW, 04/6922 MAW en 05/2345 MAW
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten is op de daartoe bij beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 november 2004, nrs. AWB 04/1033, 04/1035, 04/1041, 04/1037, 04/1047, 04/1039, 04/1043, 04/1045, 04/1050, 04/1559, 04/1556 en 04/1561 MAWKMA en van de voorzieningenrechter van die rechtbank van 10 maart 2005, nrs. AWB 04/2889, 05/565 en 05/1383 MAWKMA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde zijn verweerschriften ingediend.
Bij uitspraken van 15 februari 2005, nrs. 04/7043, 04/7049, 04/7055, 04/7074, 04/7075, 04/7077 en 04/7078 MAW-VV en nrs. 04/7062, 04/7067, 04/7079, 04/7081 en 04/7082 MAW-VV, heeft de voorzieningenrechter van de Raad de verzoeken van appellanten 1 tot en met 12 om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Gedaagde heeft desgevraagd nadere stukken ingezonden. Namens appellanten zijn eveneens nadere stukken ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 27 oktober 2005, waar appellanten 1 tot en met 11 in persoon zijn verschenen, bijgestaan door W.A. Herweijer, verbonden aan VBM/NOV en waar appellant 13 in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T.H. ten Wolde, verbonden aan AFMP/FNV. Appellant 12 heeft zich laten vertegenwoordigen door W.A. Herweijer, voornoemd. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Seventer, H. Itzig Heine en mr. M. de Vlaam, allen werkzaam bij het Ministerie van Defensie. Op verzoek van appellanten is ter zitting verschenen en als getuige gehoord J. Witvoet, wonende te Den Helder.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben bij gedaagde aanvragen ingediend tot vrijwillig nadienen gedurende twee jaar vanaf de reguliere datum van leeftijdsontslag. Gedaagde heeft deze verzoeken bij afzonderlijke besluiten afgewezen. Appellanten hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Gedaagde heeft de bezwaren van appellanten bij individuele maar zakelijk gelijkluidende bestreden besluiten van 23, 25 en 30 maart 2004 en 27 mei 2004 ongegrond verklaard. Gedaagde heeft de besluiten gemotiveerd met de stelling dat ten gevolge van grootschalige reorganisatie- en reductiemaatregelen alle vacante functies met ingang van 1 februari 2004 dienen te worden geblokkeerd en dat er derhalve geen vacante functies beschikbaar zijn, zodat appellanten niet met toepassing van de vigerende Beleidsnota vrijwillig nadienen militairen (hierna: de Beleidsnota) in de gelegenheid kunnen worden gesteld om na te dienen.
2. De tegen de bestreden besluiten ingestelde beroepen zijn door de rechtbank onderscheidenlijk de voorzieningenrechter van de rechtbank bij de aangevallen uitspraken ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Gedaagde heeft enkelen van de appellanten alsnog toegestaan na de ontslagleeftijd in werkelijke dienst te blijven. Door dit te besluiten lijkt gedaagde in ieder geval tot op zekere hoogte tegemoet te zijn gekomen aan de aanvragen van deze appellanten tot vrijwillig nadienen. Nu gedaagde, ook na daartoe gedane verzoeken, heeft geweigerd de bestreden besluiten te herzien en voorts ter zitting niet voldoende duidelijk is geworden of deze appellanten onder dezelfde regelingen worden gebracht als nadieners, is de Raad van oordeel dat ook deze appellanten een belang bij een beoordeling van de rechtmatig-heid van de bestreden besluiten niet kan worden ontzegd.
4.2. Artikel 39a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) bepaalt dat in afwijking van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder a, van het AMAR aan de militair die vóór 1 januari 2002 voor onbepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel, ontslag kan worden verleend wegens het bereiken of overschrijden van de in dat artikel nader aangeduide ontslagleeftijden.
4.3. In het onderhandelingsresultaat tussen gedaagde en de sectorcommissie Defensie met betrekking tot het Arbeidsvoorwaardenbeleid 2000-2001 is door de onderhandelaars, als onderdeel 6, een aantal afspraken opgenomen omtrent de modernisering van het diensteindestelsel van militairen. Als 8e hoofdpunt is onder meer bepaald: “Vanaf heden zal iedere militair in de gelegenheid worden gesteld om vrijwillig na te dienen”.
4.4. Ter uitvoering van voornoemd onderhandelingsresultaat is op 16 juli 2001 de Beleidsnota vastgesteld. In punt 2 van die nota is onder meer gesteld: “In de eerste plaats wordt voor de militair een materieel recht op nadienen geïntroduceerd. Dat betekent honoreren van iedere aanvraag tot nadienen en een indelingsplicht, er van uitgaande dat de militair instemt met de voorgenomen functietoewijzing”. Voorts regelt punt 5 van de Beleidsnota dat de besluitvorming over een aanvraag tot vrijwillig nadienen in drie fasen geschiedt. In eerste aanleg wordt de militair geïnformeerd dat zijn aanvraag zal worden gehonoreerd zodra hij instemt met de voorgenomen functietoewijzing. Vervolgens komt op grond van een zakelijke afweging een functieaanbod tot stand en afsluitend wordt, afhankelijk van de reactie van de militair op het functieaanbod, de aanvraag tot nadienen formeel afgewezen of gehonoreerd.
4.5. Met deze Beleidsnota heeft gedaagde vastgesteld hoe hij toepassing geeft aan de hem krachtens artikel 39a van het AMAR toekomende discretionaire bevoegdheid al dan niet ontslag te verlenen in verband met het bereiken of overschrijden van de leeftijd van 58 jaar. De bestreden besluiten, zoals nader door gedaagde toegelicht, berusten op de overweging dat gedaagde een aanvraag tot nadienen uitsluitend kan toewijzen indien er een nadienfunctie beschikbaar is. Gedaagde is van mening dat hij de aanvragen mocht afwijzen omdat tengevolge van een reorganisatie en reductie bij Defensie alle vacatures in het kader van uitstroombevordering en instroombeperking per 1 februari 2004 zijn geblokkeerd en er derhalve geen vacante functies voor appellanten beschikbaar waren.
4.6. De Raad stelt voorop dat de vacaturestop gedaagde er niet toe heeft bewogen de Beleidsnota te wijzigen of in te trekken. De Raad is dan ook van oordeel dat gedaagde, gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, op de aanvragen dient te beslissen overeenkomstig de door hem in die nota geformuleerde beleidsregels tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.7. Gelet op de achtergrond van de totstandkoming van de Beleidsnota en de aldaar gehanteerde formulering kan het beleid naar het oordeel van de Raad niet anders worden begrepen dan dat gedaagde elke aanvraag in die zin dient te honoreren dat aan de aanvrager een functieaanbod moet worden gedaan.
Gelet op het hiervóór aangegeven karakter van een beleidsregel, kan gedaagde besluiten van het beleid af te wijken indien de bijzondere omstandigheden van het concrete geval daartoe nopen. Door echter alle aanvragen af te wijzen om reden dat er als gevolg van de zogenoemde vacaturestop geen vacante functies voor appellanten beschikbaar zijn, heeft gedaagde naar het oordeel van de Raad een categorale afwijzingsgrond gecreëerd. Het beleid is daarmee, zonder dat het is ingetrokken of gewijzigd, feitelijk buiten werking gesteld. Artikel 4:84 van de Awb mag niet worden gebruikt om de beleidsregel op deze wijze tot een dode letter te maken. Gedaagde was gehouden om elke aanvraag op zijn eigen merites te beoordelen.
4.8. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat de bestreden besluiten ondeugdelijk zijn gemotiveerd en om die reden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kunnen blijven. Gedaagde dient nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Voorzover - gelet op de bijzondere omstandigheden van één of meer appellanten - de uitvoering niet meer kan geschieden conform het gedane verzoek, is de Raad van oordeel dat gedaagde gehouden is zich bij de nadere besluitvorming te buigen over de vergoeding van de mogelijk ontstane schade.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te ver-oordelen in de proceskosten van appellanten in eerste aanleg en in hoger beroep. In aanmerking genomen dat het voor de appellanten 1 tot en met 12, samenhangende, als van gemiddeld gewicht te kwalificeren zaken betrof, bedragen deze kosten op grond van de artikelen 2 en 3 van het Besluit proceskosten be-stuursrecht zowel in eerste aanleg als in hoger beroep 2 x € 322,- x 1,5 = € 966,-, derhalve in totaal € 1.932,-. Voor appellant 13 bedragen de kosten in eerste aanleg € 644,- voor kosten van rechtsbijstand en € 39,80 voor reiskosten en in hoger beroep € 644,- voor kosten van rechtsbijstand en € 37,- voor reiskos-ten, derhalve in totaal € 1.364,80.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraken;
Verklaart de inleidende beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
Bepaalt dat gedaagde nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak van de Raad is overwogen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellanten 1 tot en met 12 tot een bedrag van in totaal € 1.932,- alsmede in de proceskosten van appellant 13 tot een bedrag van
€ 1.364,80 te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellanten 1 t/m 12 het door hen in eerste aanleg betaalde grif-fierecht van in totaal € 1.632,- en in hoger beroep betaald griffierecht van € 205,-, derhalve in totaal € 1.837,- vergoed;
Bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant 13 het door hem in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 136,- en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 207,-, derhalve in totaal € 343,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en
mr. J. Th. Wolleswinkel en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van
mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
1 december 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.