ECLI:NL:CRVB:2005:AU9098
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant, die zich ziek had gemeld op 16 december 2002. Appellant, die als postsorteerder werkte, ontving eerder ziekengeld van 10 december 1999 tot 12 januari 2000. Na een periode van werkloosheid ontving hij in juli 2002 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar meldde zich ziek in december 2002. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts op 9 april 2003 concludeerde dat appellant geschikt was voor zijn werk als postsorteerder, ondanks zijn klachten van vermoeidheid en lage bloeddruk. De bezwaarverzekeringsarts bevestigde deze conclusie, omdat er geen objectieve medische redenen waren om appellant ongeschikt te achten voor zijn werk. De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle terecht was en dat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terecht had besloten om appellant met ingang van 16 april 2003 geen ziekengeld meer te verstrekken.
De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn werk in de catering als maatstaf voor zijn arbeid moest worden genomen, verworpen. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden in de catering slechts tijdelijk waren en dat de postsorteerderfunctie de relevante maatstaf was voor de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat er geen reden was om de beslissing van gedaagde te herzien. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch. van Voorst, in aanwezigheid van griffier mr. J.W.P. van der Hoeven.