ECLI:NL:CRVB:2005:AU9007

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-1570 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van prematuur bezwaar tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) als niet-ontvankelijk werd verklaard. Het UWV had het bezwaar van appellante afgewezen op de grond dat het bezwaarschrift te vroeg was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing en oordeelde dat appellante niet redelijkerwijs kon menen dat het besluit waartegen zij bezwaar maakte, al tot stand was gekomen op het moment van indiening van het bezwaarschrift.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 november 2005 behandeld, maar partijen waren niet verschenen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en voegde hieraan toe dat het beroep van appellante op eerdere uitspraken van andere hoven niet kon slagen, omdat de feitelijke situaties niet vergelijkbaar waren met die van haar zaak.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 november 2005 door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans, met mr. A. Kovács als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/1570 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 januari 2005 onder kenmerk 04/1795 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 november 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 april 2004 bij besluit van 17 juni 2004 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan voormeld besluit heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat appellante het bezwaarschrift te vroeg heeft ingediend en dat zich geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 6:10, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet is gebleken dat appellante redelijkerwijs kon menen dat het besluit waartegen het bezwaar gericht was ten tijde van de indiening daarvan reeds tot stand was gekomen.
De rechtbank heeft de hiervoor vermelde vraag bevestigend beantwoord en het beroep voorzover hier van belang ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat appellante uit het feit dat gedaagde tegen een aantal rechterlijke uitspraken in hoger beroep was gegaan, heeft afgeleid dat gedaagde in de situatie van appellante een voor haar bezwaarlijk besluit zou nemen. Daaruit kan volgens de rechtbank worden geconcludeerd dat appellante niet in de mening verkeerde dat het besluit reeds tot stand was gekomen, maar dat zij voorvoelde hoe het besluit zou komen te luiden, en daartegen reeds een bezwaarschrift heeft ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat te weinig om niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten, aangezien de wet vereist dat de indiener van een prematuur bezwaarschrift kon menen dat het besluit tot stand was gekomen.
De Raad verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd voegt de Raad hier aan toe dat het beroep van appellante op de uitspraken van het Hof Arnhem en het Hof 's-Hertogenbosch met kenmerk 01/2160 en 96/0670 niet kan slagen aangezien in die uitspraken sprake was van een niet met het onderhavige geval vergelijkbare feitelijke situatie.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) mr. A. Kovács.