[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 16 april 2002 heeft gedaagde de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 3 juni 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Namens appellante heeft mr. B.L.I.M. van Overloop, advocaat te Bergen op Zoom, tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 september 2002 heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 23 oktober 2003, nummer 02/1785 WAO, het beroep tegen het besluit van
5 september 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. Van Overloop, voornoemd, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 8 november 2005, waar voor appellante - zoals tevoren was bericht - niemand is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen drs. P.M. Klootwijk, werkzaam bij het Uwv.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 3 juni 2002, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens gedaagde in een verlies aan verdiencapaciteit van 15 tot 25%.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Op grond van het volgende beantwoordt de Raad deze vraag ontkennend.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd bevat, in vergelijking met de stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak ten aanzien van het medische aspect van de schatting neer-gelegde oordeel van de rechtbank.
De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is bepaald met behulp van het zogeheten Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Ten aanzien van dit systeem heeft de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004
(LJNummers AR 4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722) overwogen dat hem niet gebleken is van redenen om het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten maar dat er, omdat dit systeem een aantal onvolkomenheden bevat, hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging en motivering van de in een concreet geval aan het betreffende besluit ten grondslag gelegde uitgangspunten. In reeds lopende zaken zal het bestreden besluit vernietigd dienen te worden indien niet uiterlijk bij de beslissing op het bezwaar aan die eisen wordt voldaan. In het geval in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep het besluit alsnog wordt voorzien van de ontbrekende toelichting, onderbouwing of motivering, kan er aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Naar het oordeel van de Raad doet de laatstgenoemde situatie zich hier voor. De rechtbank heeft een toelichting gevraagd op de uit het CBBS geselecteerde functies. Dit heeft ertoe geleid dat één van de geselecteerde functies, namelijk die van strijkster/wasserijmedewerkster, is komen te vervallen vanwege een overschrijding van de belastbaarheid bij het aspect kortcyclisch buigen. Naderhand is gebleken dat er nog twee functies moeten vervallen omdat appellante niet kan voldoen aan het daarvoor vereiste niveau van Nederlandse taalvaardigheid. Dit alles heeft geen gevolgen voor de arbeidsongeschiktheidsklasse. De WAO-uitkering van appellante blijft onveranderd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De schatting berust uiteindelijk op de functies lederbewerker, confectiemedewerkster en productiemedewerkster. De Raad onderschrijft de overweging van de rechtbank dat gedaagde deze functies op goede gronden aan appellante heeft kunnen voorhouden en dat haar beperkte Nederlandse taalvaardigheid niet aan de uitoefening van die functies in de weg hoeft te staan.
De Raad stelt vast dat het bestreden besluit voor 1 juli 2005 is genomen en dat in de beroepsfase uiteindelijk de hiervoor gewenst geachte onderbouwing is gegeven. Gelet op ’s-Raads standpunt met betrekking tot het CBBS moet zulks tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand kunnen worden gelaten.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2005.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.