ECLI:NL:CRVB:2005:AU8503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3383 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had een uitkering die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar deze werd per 6 oktober 1999 herzien naar 25 tot 35%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zutphen bevestigde dit besluit in een eerdere uitspraak. Appellant ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A.C.M. Peperkamp.

Tijdens de zitting op 2 maart 2004 werd het onderzoek heropend omdat niet alle relevante informatie was verzameld. De Raad heeft de medische oordelen van deskundigen in overweging genomen, waaronder dat van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige Hoefsloot. Deze deskundige concludeerde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, met uitzondering van enkele functies vanwege lawaai.

De Raad oordeelde dat de rechtbank de conclusies van de deskundige terecht had gevolgd en dat er geen nieuwe medische informatie was gepresenteerd die de eerdere oordelen zou kunnen weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aangevallen uitspraak in stand kon blijven. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/3383 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 9 september 1999 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 6 oktober 1999 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 oktober 2000 heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Zutphen heeft bij uitspraak van 28 mei 2002, nummer 00/1273 WAO, het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2000 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. A.C.M. Peperkamp, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, op bij aanvullend beroepschrift met bijlage vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Gedaagde heeft desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 maart 2004, waar appellant in persoon is verschenen, als opvolgend gemachtigde bijgestaan door mr. R.P.P. Caubo, advocaat te Almere en waar namens gedaagde is verschenen mr. A. van Elk, werkzaam bij het Uwv.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Desgevraagd heeft gedaagde nadere informatie verstrekt.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 6 oktober 1999, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellant met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser is aangeduid en gedaagde als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Namens eiser is aangevoerd dat hij door lichamelijke en vooral psychische beperkingen niet in staat is de geduide functies te vervullen. Dit standpunt is onderbouwd met een expertiserapport van de psychiater M.H. Oeberius Kapteijn, waarin deze concludeert dat bij eiser sprake is van een borderline persoonlijk-heidsstoornis en een ernstige gegeneraliseerde angststoornis, en dat deze stoornissen ingrijpende beperkingen van de psychische belastbaarheid met zich brengen, welke beperkingen door verweerder zijn onderschat.
De door de rechtbank geraadpleegde zenuwarts Hoefsloot is tot de conclusie gekomen dat eiser op de datum in geding lijdende was aan een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van een lichte chronische dysthyme stoornis, gegeneraliseerde angststoornis en een paniekstoornis met somatoforme klachten. Op grond van deze bevindingen is de deskundige van oordeel dat deze stoornissen zeker beperkingen opleveren voor eiser, doch dat de geduide functies, met uitzondering van medewerker stamperij en inpakker vanwege de factor lawaai, geschikt zijn te achten voor eiser. De deskundige kan zich vinden in het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser geen enkele vorm van verantwoordelijkheid zou kunnen dragen. In het commentaar van de psychiater Oberius Kapteijn heeft de zenuwarts Hoefsloot, blijkens zijn brief van 30 november 2001, geen aanleiding gezien om zijn conclusies te wijzigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door haar benoemde deskundige niet te volgen in zijn medisch oordeel en de daaraan door hem verbonden conclusies omtrent de inzetbaarheid van eiser in passende functies.”
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
De Raad kent doorslaggevende betekenis toe aan het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde onafhankelijke deskundige Hoefsloot. Met name doet zich niet de situatie voor dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij ingeschakelde medicus blijkt dat de deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. Voorts is de Raad van oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Bovendien heeft appellant in hoger beroep geen medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op zijn medische situatie.
Ter zitting van de Raad heeft gemachtigde van appellant geopperd dat gedaagdes verzekeringsartsen bij latere beoordelingen een ander standpunt ten aanzien van appellants medische situatie aangenomen hebben en aan appellant, om die reden, een volledige WAO-uitkering toegekend heeft gekregen. Uit de na de zitting opgevraagde stukken uit die latere procedure komt echter naar voren dat gedaagdes medische visie ten aanzien van appellants belastbaarheid voor arbeid niet gewijzigd is en dat de toekenning van de klasse 80/100% gebaseerd is op arbeidskundige gronden.
Uit het vorengemelde vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.
MH