ECLI:NL:CRVB:2005:AU8307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Hoofdelijke aansprakelijkheid voor onbetaald gebleven premie werknemersverzekeringen en boetes door formeel bestuurder
In deze zaak gaat het om de hoofdelijke aansprakelijkheid van appellante voor onbetaald gebleven premies werknemersverzekeringen en boetes, waarbij appellante formeel bestuurder was van [naamNV] N.V. van 1 januari 1996 tot 20 december 1996. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het bezwaar van appellante tegen de aansprakelijkstelling werd ongegrond verklaard door de rechtbank, die het besluit van 24 december 2002 vernietigde en de aansprakelijkstelling herzag. De Raad oordeelt dat appellante, ondanks haar formele bestuurderschap, zich niet met de gang van zaken binnen [naamNV] heeft ingelaten, wat leidt tot de conclusie van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Dit resulteert in de bevestiging van de aansprakelijkstelling voor de onbetaald gebleven premies.
De Raad stelt vast dat appellante niet kon volstaan met de bewering van haar echtgenoot dat zij als directeur was uitgeschreven. De Raad benadrukt dat een bestuurder verantwoordelijk is voor het financiële beleid van de rechtspersoon en zich niet kan onttrekken aan deze verantwoordelijkheid. De Raad oordeelt dat appellante, door zich niet actief met het bestuur bezig te houden, terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven premies. De hoogte van de aansprakelijkstelling wordt vastgesteld op € 700.738,93, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigt en zelf in de zaak voorziet. Tevens wordt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-- en het griffierecht van € 87,-- wordt vergoed.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 8 december 2005, waarbij de Raad de grieven van appellante tegen de aansprakelijkstelling voor de boetenota's niet meer bespreekt, omdat deze niet langer door gedaagde worden gehandhaafd. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheid van bestuurders en de gevolgen van onbehoorlijk bestuur in het kader van de sociale verzekeringen.