ECLI:NL:CRVB:2005:AU8303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/896 CSV, 04/897 CVS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor verschuldigde premie werknemersverzekeringen en G-rekening

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar bedrijfsleider, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevestigd, waarin appellante hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de verschuldigde premies werknemersverzekeringen van twee andere bedrijven over de loontijdvakken 1996, 1997 en 1998. De Raad heeft de zaak behandeld op 22 september 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur en gedaagde door twee medewerkers van het Uitvoeringsinstituut.

Appellante betwistte de aansprakelijkstelling en voerde aan dat zij haar verplichtingen had voldaan door stortingen op de G-rekening van het betrokken bedrijf. Daarnaast stelde zij dat er een verklaring van goed betalingsgedrag was afgegeven, wat haar aansprakelijkheid zou uitsluiten. Ook werd aangevoerd dat de bestuurders van de betrokken bedrijven eerst aansprakelijk gesteld hadden moeten worden voordat appellante aansprakelijk werd gesteld. De Raad heeft deze grieven echter niet overtuigend geacht en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de besluiten van gedaagde juist waren.

De Raad benadrukte dat gedaagde niet gebonden is aan het oordeel van de belastingdienst en dat hij zijn eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid heeft in deze aansprakelijkstelling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees een proceskostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 december 2005.

Uitspraak

04/896 CSV
04/897 CSV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellante], gevestigd te Rotterdam, appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellante heeft [naam], bedrijfsleider bij appellante, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 december 2003 met kenmerk 02/2185 en 02/2186.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 september 2005, waar voor appellante verschenen is [naam2], directeur, en waar voor gedaagde zijn verschenen mr. M.M. Odijk en P.R.H. Min, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellante is door gedaagde bij twee afzonderlijke besluiten van 28 december 2001 ingevolge artikel 16a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering hoofdelijk aansprakelijk gesteld voo[naamNV]n deel van de door [naamNV] Timmerwerken N.V. ([naamNV]) verschuldigde premies werknemersverzekeringen over de loontijdvakken 1996 en 1997, respectievelijk voor een deel van de door [naamBV] B.V. ([naamBV]) verschuldigde premies werknemersverzekeringen over de loontijdvakken 1997 en 1998.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 12 juli 2002 heeft gedaagde de bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de besluiten op bezwaar ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Haar voornaamste grieven zijn dat appellante door storting op de G-rekening van [naamNV] aan haar verplichtingen heeft voldaan, dat er eind 1998 met betrekking tot [naamBV] nog een verklaring inzake goed betalingsgedrag is afgegeven, wat in de weg zou staan aan aansprakelijkstelling, dat gedaagde alvorens appellante aansprakelijk te stellen eerst de bestuurders van [naamNV] en [naamBV] aansprakelijk had moeten stellen en dat appellante in haar verdediging zou zijn geschaad, doordat gedaagde niet alle relevante stukken in het geding heeft gebracht.
De Raad heeft in deze beroepsgronden echter geen aanleiding gevonden om de uitspraak van de rechtbank voor onjuist te houden. Hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep naar voren is gebracht, is in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg al is aangevoerd. De Raad kan zich ten volle vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust.
De Raad voegt hieraan toe dat hij, met betrekking tot de grief van appellante dat gedaagde de belastingdienst in haar besluit af te zien van aansprakelijkstelling zou moeten volgen, met gedaagde en conform zijn vaste jurisprudentie van oordeel is dat gedaagde in het algemeen en ook in het onderhavige geval niet gebonden kan worden geacht aan een door de belastingdienst ingenomen standpunt, aangezien gedaagde ter zake van de aansprakelijkstelling een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid heeft.
Gezien het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr.drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van
J.P. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) J.P. Mulder.