ECLI:NL:CRVB:2005:AU8205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2111 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing zonder hoorzitting op bezwaar in sociale zekerheidsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over een beslissing van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft een bezwaar van gedaagde tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 september 2003, waarbij gedaagde hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor onbetaalde premies. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv ten onrechte zonder hoorzitting op het bezwaar van gedaagde had beslist. Gedaagde had in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij, indien nodig, zijn bezwaren persoonlijk wilde toelichten, maar de rechtbank vond dat dit niet voldoende was om aan te nemen dat gedaagde geen hoorzitting wenste. De Centrale Raad van Beroep heeft deze conclusie van de rechtbank niet gevolgd. De Raad oordeelde dat op grond van artikel 18a van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) het Uwv alleen verplicht was gedaagde te horen als hij daar expliciet om vroeg. De Raad concludeerde dat gedaagde niet duidelijk had gemaakt dat hij gehoord wilde worden, en dat de bijlage bij het primaire besluit voldoende duidelijk was. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in bezwaarprocedures en de voorwaarden waaronder een hoorzitting moet worden gehouden.

Uitspraak

05/2111 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 5 april 2005 aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Utrecht onder dagtekening 2 maart 2005, nummer 04/867, tussen partijen gewezen uitspraak, waarna hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 2 mei 2005, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 oktober 2005, waar voor appellant is verschenen
mr. P.A.D.M. Bouts, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde in persoon is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 10 maart 2004 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van
16 september 2003, waarbij hij op grond van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de door European Wireless Institute Nederland B.V. over het jaar 2000 onbetaald gelaten premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten ten bedrage van € 129.036,67.
De rechtbank heeft zich in de eerste plaats gesteld gezien voor de vraag of appellant terecht zonder een hoorzitting te hebben gehouden beslist heeft op het bezwaar van gedaagde.
De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord en daartoe het volgende overwogen waarbij appellant als verweerder aangeduid en gedaagde als eiser:
"De rechtbank stelt vast dat in bezwaarprocedures als onderhavige op grond van artikel 18a van de CSV in principe slechts wordt gehoord op verzoek van de belanghebbende. De rechtbank wijst er evenwel op dat zulks niet (ondubbelzinnig) blijkt uit de aan eiser bij het primaire besluit van 16 september 2003 verstuurde bijlage, waarin een toelichting wordt gegeven op het indienen van een bezwaarschrift. In deze bijlage wordt immers aangegeven dat de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om zijn bezwaren op een hoorzitting toe te lichten, en niet dat de belangebbende (uitdrukkelijk) dient te verzoeken om een hoorzitting. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser daarmee op het verkeerde been heeft gezet met betrekking tot de aan het bezwaarschrift te stellen vereisten, en in het bestreden besluit niet had kunnen volstaan met de constatering dat eiser niet nadrukkelijk heeft aangegeven dat hij gehoord wenste te worden. Nu voorts naar het oordeel van de rechtbank uit het bezwaarschrift niet opgemaakt kan worden dat eiser geen gebruik wenste te maken van het recht te worden gehoord, concludeert de rechtbank dan ook dat verweerder eiser, gelet op de bijlage bij het besluit, in de gelegenheid had dienen te stellen zijn bezwaren toe te lichten op een hoorzitting.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb en artikel 18a van de CSV voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.".
De Raad volgt de rechtbank hierin niet en overweegt daartoe het volgende.
Op grond van artikel 18a van de CSV was appellant alleen gehouden gedaagde te horen op diens verzoek. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van de bijlage welke, naar moet worden aangenomen, was gevoegd bij het aan gedaagde verzonden primaire besluit van 16 september 2003. In die bijlage wordt gedaagde uitdrukkelijk verzocht in zijn bezwaarschrift aan te geven of hij van de mogelijkheid om zijn bezwaren op een hoorzitting toe te lichten gebruik wenst te maken. Anders dan de rechtbank vermag de Raad niet in te zien waarom ten gevolge van de tekst van deze bijlage bij gedaagde verwarring kon ontstaan hieromtrent.
Als zodanig verzoek kan niet worden aangemerkt de zinsnede van gedaagde in zijn bezwaarschrift “een en ander persoonlijk te willen toelichten, indien nodig”. De woorden “indien nodig” suggereren al dat gedaagde zelf niet de behoefte had om gehoord te worden. Zo er al twijfel bestond omtrent de bedoeling van gedaagde is deze twijfel weggenomen door gedaagde op de zitting van de rechtbank. Blijkens het van de zitting van de rechtbank opgemaakte proces-verbaal heeft gedaagde aldaar gesteld dat hij wel wilde praten, maar ervan uit was gegaan dat zijn bezwaarschrift zo duidelijk was dat een hoorzitting niet meer nodig was. Op de zitting van de Raad heeft gedaagde dit nogmaals benadrukt.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat de zaak ter materiële behandeling naar de rechtbank dient te worden teruggewezen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Utrecht ter nadere behandeling.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Kovács.