ECLI:NL:CRVB:2005:AU8145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3180 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake het militair invaliditeitspensioen en invaliditeitspercentage

In deze zaak heeft appellant, wonende in Australië, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Defensie ongegrond werd verklaard. Het besluit betrof de vaststelling van het militair invaliditeitspensioen, waarbij de Staatssecretaris had besloten om geen hoger invaliditeitspercentage toe te kennen voor de schouderaandoening van appellant dan de eerder toegekende 10%. Dit besluit was gebaseerd op een militair geneeskundig onderzoek, waaruit bleek dat er geen toename was van de beperkingen die voortvloeiden uit de schouderaandoening. De rechtbank oordeelde dat de resultaten van het onderzoek en de medische verklaringen van appellant onvoldoende bewijs boden voor een toename van beperkingen.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het toegekende invaliditeitspercentage niet recht doet aan de pijn en hinder die hij ervaart door zijn schouderaandoening, vooral gezien zijn inzet als militair. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 oktober 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door P.J. Consten van de Stichting Pensioenfonds ABP. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de medische gegevens geen toename van beperkingen aantoonden. De Raad heeft ook geen termen gezien om proceskosten te vergoeden, zoals bepaald in de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak benadrukt dat de vaststelling van invaliditeitspercentages gebaseerd is op objectieve medische gegevens en dat subjectieve bevindingen van de betrokkene of zijn staat van dienst geen rol spelen in deze beoordeling. De Raad heeft zich volledig kunnen verenigen met de overwegingen van de rechtbank en heeft de uitspraak bevestigd.

Uitspraak

04/3180 MPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Australië), appellant,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op bij beroepschrift, met bijlagen, uiteengezette gronden heeft appellant bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 mei 2004, nummer AWB 03/1375 MPW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 oktober 2005. Daar is appellant, zoals vooraf werd bericht, niet verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door P.J. Consten, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. MOTIVERING
Ten aanzien van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad, onder verwijzing voor het overige naar de aangevallen uitspraak, met het volgende.
Bij besluit van 25 mei 2002, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit 27 februari 2003, heeft gedaagde met toepassing van het Besluit bijzondere militaire pensioenen beslist dat geen aanleiding bestaat om bij de berekening van het aan appellant toekomende militair invaliditeitspensioen uit te gaan van een hoger invaliditeitspercentage voor zijn schouderaandoening dan de eerder reeds toegekende 10% (bij een totale mate van invaliditeit, op grond van meerdere in aanmerking genomen aandoeningen, van 65%, afgerond 70%). Gedaagde heeft dit besluit gebaseerd op de resultaten van een op zijn verzoek naar die aandoening nader ingesteld militair geneeskundig onderzoek, in het kader waarvan appellant is gezien door een - al bij de eerdere beoordeling geraadpleegd - tweetal medisch specialisten.
De rechtbank heeft het door appellant tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard, onder overweging - kort gezegd - dat uit het nader ingestelde militair geneeskundig onderzoek noch uit de door eiser nog overgelegde medische verklaringen is gebleken van een toename van uit de schouderaandoening voortvloeiende beperkingen, zoals te waarderen op grond van (nummer 0142 van) de toepasselijke WPC-schaal.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd - samengevat - dat met het toegekende invaliditeitspercentage voor de schouderaandoening onvoldoende recht wordt gedaan aan de pijn en hinder die hij altijd van deze aandoening heeft ondervonden, zeker gezien in het licht van de inzet die hij indertijd als militair heeft betoond.
Ook de Raad kan op grond van de voorhanden medische gegevens echter niet anders dan vaststellen dat van een toename van beperkingen als gevolg van de onderhavige schouderaandoening geen sprake is. Die beperkingen - omschreven in percentages van beweeglijkheid - vielen en vallen thans nog steeds binnen de omschrijving als vermeld in WPC-nummer 0142. De Raad kan zich hierbij met de overwegingen van de rechtbank geheel verenigen.
Naar gedaagde al bij schrijven van 9 augustus 2002 uitvoerig aan appellant heeft uitgelegd, gaat het bij de vaststelling van invaliditeitspercentages om een vertaling van objectieve medische gegevens in objectieve, technisch omschreven beperkingen van de betrokkene ten opzichte van een niet-invalide persoon. De waardering van die beperkingen voorts geschiedt aan de hand van de, sedert 1 januari 1953 in gebruik zijnde, War Pensions Committee (WPC) schaal, opgesteld door de medische sub-commissie van het Pact van Brussel.
Subjectieve bevindingen van de betrokkene of zijn staat van dienst spelen hierbij geen rol.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.