ECLI:NL:CRVB:2005:AU7859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5520 WAO + 03/5522 WAO + 03/5523 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
  • M. Renden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van gedifferentieerde WAO-premie en werkgeverschap in geschil

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie voor de jaren 1999 en 2000. De Raad heeft het hoger beroep ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de besluiten van het UWV vernietigd, omdat het UWV onvoldoende had gemotiveerd dat de gedaagde als werkgever moest worden aangemerkt. De gedaagde, die een restaurant op Texel exploiteert, was nooit als werkgever aangemeld bij het UWV.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen de vaststelling van de gedifferentieerde premie, zelfs als het werkgeverschap nog onderwerp van geschil is. Het UWV had in eerdere besluiten, na een onderzoek door een looninspecteur, geconcludeerd dat de gedaagde in de betreffende jaren werknemers in dienst had. De Raad oordeelde dat het UWV het werkgeverschap van de gedaagde voldoende had gemotiveerd en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand kon blijven.

De Raad heeft de bestreden besluiten van het UWV betreffende de premiejaren 1999 en 2000 in rechte gehandhaafd en het beroep van de gedaagde ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van besluiten door het UWV en de rol van de rechter in het toetsen van deze motivering. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

03/5520 WAO + 03/5522 WAO + 03/5523 WAO
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij beroepschrift van 7 november 2003 appellant op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Amsterdam op 29 september 2003, nummers 02/1519, 02/1523 en 02/1524, tussen partijen gewezen uitspraak.
Namens gedaagde heeft mr. J.F.M. Verhey, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 oktober 2005, waar namens appellant is verschenen
mr. M.J. Lustenhouwer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, en waar gedaagde is verschenen, bijgestaan door voormelde gemachtigde.
II. MOTIVERING
Gedaagde drijft sedert 10 april 1990 een restaurant op Texel onder de naam [naam restaurant]. Gedaagde heeft zich nimmer bij appellant als werkgever aangemeld.
Appellant heeft naar aanleiding van een fraudeonderzoek geconcludeerd dat gedaagde als werkgever dient te worden aangemerkt, aangezien bij waarnemingen werknemers bij [naam restaurant] werden aangetroffen. Op 16 juli 2001 is appellant overgegaan tot ambtshalve inschrijving van gedaagde als werkgever per 1 januari 1996. Appellant heeft vervolgens aan gedaagde premienota’s opgelegd over de jaren 1996 tot en met 2000. Uit de uitspraak van de Raad van heden, nummer 05/2204 CSV, volgt dat appellant gedaagde terecht als werkgever heeft aangemerkt. De Raad verwijst naar zijn motivering in voornoemde uitspraak.
Bij besluiten van 17 juli 2001 heeft appellant de voor gedaagde geldende gedifferentieerde WAO-premie voor de jaren 1999, 2000 en 2001 vastgesteld, welke besluiten appellant bij besluiten op bezwaar van 8 februari 2002 (hierna: de bestreden besluiten) heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft bij de in rubriek I vermelde uitspraak de besluiten van 8 februari 2002 vernietigd.
Het hoger beroep van appellant is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de premiejaren 1999 en 2000 en richt zich met name tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant zijn standpunt, dat gedaagde in 1999 en 2000 als werkgever moet worden beschouwd, onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd en dat het werkgeverschap niet reeds definitief vast stond.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt voorop dat geen rechtsregel zich verzet tegen vaststelling van de gedifferentieerde premie indien het werkgeverschap nog onderwerp van geschil in bezwaar of beroep is.
Appellant heeft bij de bestreden besluiten naar aanleiding van het bezwaar van gedaagde overwogen dat uit onderzoek van zijn looninspecteur is komen vast te staan dat gedaagde in de betreffende tijdvakken werknemers in dienst heeft gehad. De bevindingen van de looninspecteur, neergelegd in het rapport van 27 augustus 2001, zijn bij brief van 5 september 2001 aan gedaagde kenbaar gemaakt. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant hiermee het werkgeverschap van gedaagde voldoende gemotiveerd.
Gelet op zijn uitspraak van heden in de zaak 05/2224 CSV en op het feit dat gedaagde in bezwaar en beroep geen afzonderlijke grieven heeft geformuleerd tegen de berekening van de gedifferentieerde premie, is de Raad van oordeel dat de bestreden besluiten betreffende de vaststelling van gedifferentieerde premie over 1999 en 2000 in rechte stand houden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen de besluiten betreffende de premiejaren 1999 en 2000 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.