ECLI:NL:CRVB:2005:AU7535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5856 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en maatmaninkomen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank oordeelde dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid door de arbeidsdeskundige W. Mees rechtens juist was.

De Raad heeft de zaak behandeld op 25 oktober 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door W.F. Bergman. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van 12 juni 2002, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard, correct was. De rechtbank had geoordeeld dat de berekening van het maatmaninkomen door de arbeidsdeskundige juist was en dat de onkostenvergoeding van ƒ 20,- per dag niet tot het maatmaninkomen behoort, terwijl de bonus van ƒ 100,- per week netto wel tot het maatmaninkomen gerekend moest worden.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere stellingen herhaald, maar de Raad heeft geconcludeerd dat er geen onderbouwing was voor de claim dat appellant een hoger loon had genoten dan het Uwv had vastgesteld. De Raad heeft de berekening van de arbeidsdeskundige bevestigd, waarbij het maatmaninkomen per uur werd vastgesteld op ƒ 21,89. De resterende verdiencapaciteit van appellant werd vastgesteld op ƒ 18,75 per uur, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 14,3%. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

03/5856 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 27 oktober 2003, nummer AWB 02/1866, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 25 oktober 2005, waar, zoals tevoren was bericht, appellant niet is verschenen, terwijl namens gedaagde is verschenen W.F. Bergman, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 12 juni 2002, verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een eerder genomen besluit van 26 november 2001, waarbij appellant na het einde van de zogeheten wachttijd met ingang van 26 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt geweigerd op de grond dat gedaagde appellant met ingang van die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt acht.
Blijkens de aangevallen uitspraak is bij de rechtbank slechts in geschil geweest of gedaagde bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van een juist maatmaninkomen is uitgegaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid uitgaande van de door de primair arbeidsdeskundige W. Mees gemaakte berekening van het maatmaninkomen rechtens juist moet worden geacht en het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen doen herhalen: structurele onkostenvergoedingen behoren tot het maatmaninkomen en de gebruikte loongegevens stemmen niet overeen met het werkelijk genoten inkomen.
De Raad ziet het hoger beroep niet slagen.
Voor de stelling dat appellant een hoger loon zou hebben genoten dan waarvan gedaagde is uitgegaan, is geen enkele onderbouwing gegeven en ook geen begin van bewijs geleverd, zodat de Raad die stelling passeert.
Voorts is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat de onkostenvergoeding van ƒ 20,- per dag, die appellant in zijn functie van kippenvanger ontving en die de Raad niet bovenmatig is voorgekomen, niet tot het maatmaninkomen behoort.
Voorts heeft de rechtbank terecht aangenomen dat de bonus ziekteverzuim van ƒ 100,- per week netto tot het maatmaninkomen behoort. Indien dit bedrag wordt gebruteerd met, stel, 40% levert dat ƒ 140,- per week aan bonus op.
Uitgaande van de berekening van de arbeidsdeskundige W. Mees van 1 november 2001 bedraagt het totaal in aanmerking te nemen maatmaninkomen per week dan geen ƒ 835,75 maar ƒ 875,75 per week en bij een 40-urige werkweek levert dat een maatmaninkomen per uur van ƒ 21,89 in plaats van ƒ 20,89 op. De resterende verdiencapaciteit van appellant is onbetwist ƒ 18,75 per uur en het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt dan (21,89-18,75)/21,89 x 100% = 14,3%. Ook dan is appellant terecht voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO aangemerkt.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 december 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.