ECLI:NL:CRVB:2005:AU7535
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- G. van der Wiel
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en maatmaninkomen
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank oordeelde dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid door de arbeidsdeskundige W. Mees rechtens juist was.
De Raad heeft de zaak behandeld op 25 oktober 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door W.F. Bergman. De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van 12 juni 2002, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard, correct was. De rechtbank had geoordeeld dat de berekening van het maatmaninkomen door de arbeidsdeskundige juist was en dat de onkostenvergoeding van ƒ 20,- per dag niet tot het maatmaninkomen behoort, terwijl de bonus van ƒ 100,- per week netto wel tot het maatmaninkomen gerekend moest worden.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere stellingen herhaald, maar de Raad heeft geconcludeerd dat er geen onderbouwing was voor de claim dat appellant een hoger loon had genoten dan het Uwv had vastgesteld. De Raad heeft de berekening van de arbeidsdeskundige bevestigd, waarbij het maatmaninkomen per uur werd vastgesteld op ƒ 21,89. De resterende verdiencapaciteit van appellant werd vastgesteld op ƒ 18,75 per uur, wat resulteerde in een arbeidsongeschiktheidspercentage van 14,3%. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een kostenveroordeling.