ECLI:NL:CRVB:2005:AU6946

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4249 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • K. Zeilemaker
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een ambtenaar na gemeentelijke herindeling en reorganisatie

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, waarin zijn bezwaren tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen ongegrond zijn verklaard. Appellant, die sinds 1983 in dienst is bij de gemeente Terneuzen, betwist dat de functie van [functie 4] passend voor hem is, en stelt dat hij niet als functievolger kan worden aangemerkt. De zaak betreft een interne reorganisatie en de herindeling van gemeenten, waarbij appellant per 1 januari 2003 in een nieuwe functie is geplaatst.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functie van [functie 4] als passend kan worden aangemerkt. De Raad heeft overwogen dat de definitie van een passende functie niet uitsluitend afhankelijk is van functievolgerschap, maar ook andere persoonlijke omstandigheden in overweging moet nemen. De Raad heeft vastgesteld dat het indicatieve salarisniveau van de functie van [functie 4] niet meer dan twee niveaus lager ligt dan de salarisschaal waarin appellant op 31 december 2002 werd bezoldigd.

Daarnaast heeft de Raad geconcludeerd dat appellant, gezien zijn opleiding en werkervaring, over het vereiste academisch werk- en denkniveau beschikt voor de functie van [functie 4]. De Raad heeft de stelling van appellant dat een juridische opleiding noodzakelijk is voor deze functie verworpen, en benadrukt dat de functie-eisen ook door werkervaring kunnen worden verkregen. De Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat gedaagde terecht geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om appellant in algemene dienst te benoemen zonder dat hij werkzaamheden hoeft te verrichten.

Uitspraak

04/4249 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 29 juni 2004, nr. Awb 03/775, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft gedaagde nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 oktober 2005, waar appellant in persoon is verschenen. Namens gedaagde is ter zitting verschenen G. Maas, werkzaam bij gedaagdes gemeente.
II. MOTIVERING
1. Appellant is op 15 augustus 1983 in dienst getreden als [functie 1] van de [dienst 1] te Terneuzen. Vanaf 1 januari 1992 heeft appellant de functie van [functie 2] van de [sector 1] van de gemeente Terneuzen vervuld.
1.1. Ten gevolge van een interne reorganisatie is laatstgenoemde functie met ingang van 31 december 1999 opgeheven en is appellant per 1 januari 2000 bovenformatief geplaatst in de functie van [functie 3] van de [sector 2] van de gemeente Terneuzen.
1.2. Per 1 januari 2003 zijn de gemeenten Axel, Sas van Gent en Terneuzen opgeheven en is de nieuwe gemeente Terneuzen ontstaan. Op deze gemeentelijke herindeling is van toepassing verklaard het Sociaal Statuut Gemeentelijke Herindeling (verder: het sociaal statuut). Als gevolg van deze herindeling is appellant bij besluit van 24 juni 2003 als functievolger aangemerkt voor de functie van [functie 4] en is hij met ingang van 1 januari 2003 in die functie benoemd. In de plaatsingsprocedure wordt de ambtenaar als functievolger aangemerkt wanneer de werkzaamheden behorende bij zijn functie voor tenminste een derde deel terugkeren in een functie in de nieuwe organisatie.
1.3. Bij het bestreden besluit van 12 november 2003 heeft gedaagde appellants bezwaren tegen het besluit van 24 juni 2003 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van 12 november 2003 ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij overwogen dat gedaagde appellant ten onrechte als functievolger heeft aangemerkt voor de functie van [functie 4]. Gezien de functiebeschrijvingen van de oude en nieuwe functie acht de rechtbank het niet aannemelijk dat een derde deel van de werkzaamheden die appellant in de oude functie van [functie 3] verrichtte terugkomt in de nieuwe functie van [functie 4].
Wel kan naar het oordeel van de rechtbank laatstgenoemde functie als een voor appellant passende functie worden aangemerkt. Hij beschikt immers volgens de rechtbank over de voor de functie van [functie 4] gestelde functie-eis van academisch werk- en denkniveau. Ook gelet op de in zijn oude functie van [functie 3] opgedane ervaring is appellant naar het oordeel van de rechtbank in staat de functie van [functie 4] te vervullen.
Omdat die functie als passend voor appellant kan worden aangemerkt is de rechtbank van oordeel dat gedaagde terecht heeft geweigerd gebruik te maken van de bevoegdheid neergelegd in artikel 16:5 van het sociaal statuut. Daarin is onder meer bepaald dat een ambtenaar die 57 jaar of ouder is en voor wie geen passende functie beschikbaar is op zijn verzoek kan worden benoemd in algemene dienst zonder de verplichting enige werkzaamheden te moeten verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de functie van [functie 4] niet passend voor hem is. Volgens appellant kan namelijk uitsluitend van een passende functie in de zin van het sociaal statuut sprake zijn als er ook sprake is van functievolgerschap. Appellant bestrijdt dat hij functievolger is voor de functie [functie 4]. Voorts betwist appellant dat hij over een relevant academisch werk- en denkniveau beschikt en dat hij in zijn oude functie van [functie 3] voldoende ervaring heeft opgedaan om alle taken in de nieuwe functie van [functie 4] te verrichten. Appellant meent dan ook dat gedaagde ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 16:5 van het sociaal statuut neergelegde bevoegdheid.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt allereerst vast dat uitsluitend appellant hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en dat dit hoger beroep, blijkens het beroepschrift, is beperkt tot het oordeel van de rechtbank dat de functie van [functie 4] een passende functie voor hem is. Als gevolg hiervan is tussen partijen rechtens komen vast te staan dat appellant niet is aan te merken als functievolger voor de functie [functie 4].
4.2. Partijen worden verdeeld gehouden over het antwoord op de vraag of de functie van [functie 4] kan worden beschouwd als een voor appellant passende functie in de zin van artikel 2 van het hier toepasselijke sociaal statuut. Ingevolge dit artikel wordt onder een zodanige functie verstaan: een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijke omstandigheden en de voor hem bestaande, objectief vast te stellen vooruitzichten kan worden opgedragen en die niet meer dan twee niveaus lager is geïndiceerd dan de salarisschaal waarin de ambtenaar op 31 december 2002 wordt bezoldigd. Onder persoonlijke omstandigheden kunnen onder meer worden verstaan: interesse, capaciteiten, vaardigheden, opleiding, ervaring, leeftijd, gezondheidstoestand en omvang van het dienstverband.
4.2.1. De Raad is van oordeel dat appellant gezien deze definitie een te beperkte uitleg geeft aan het begrip passende functie, door ervan uit te gaan dat een functie alleen passend is indien sprake is van functievolgerschap. Ook op grond van andere omstandigheden kan volgens deze definitie immers een functie als passend worden aangemerkt.
4.2.2. De Raad stelt vast dat het indicatieve salarisniveau van de functie van [functie 4] (schaal 11) minder dan 2 niveaus lager ligt dan de salarisschaal op basis waarvan appellant op 31 december 2002 werd bezoldigd (schaal 11a).
4.2.3. Voorts stelt de Raad vast dat in het op de herindeling van toepassing zijnde functieboek voor de functie van [functie 4] onder meer als functie-eis wordt gesteld: academisch werk- en denkniveau. Terecht heeft gedaagde geoordeeld dat een werk- en denkniveau niet alleen kan worden verkregen door gevolgde opleidingen, maar ook door opgedane werkervaring.
4.2.3.1. Blijkens de gedingstukken heeft appellant na de MULO onder meer de hogere zeevaartschool doorlopen en een Akte M.O.-economie behaald. Voorts heeft appellant door het verrichten van werkzaamheden als [functie 1] van de [dienst 1], [functie 2] en [functie 3] ervaring opgedaan met onder meer de grondslagen van de gemeente, leidinggeven en het werkterrein van onroerende zaken.
4.2.4. Gezien deze opleiding en werkervaring is de Raad van oordeel dat appellant moet worden geacht te beschikken over het voor de functie van [functie 4] vereiste academisch werk- en denkniveau.
4.2.5. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat voor de functie van [functie 4] een juridische opleiding op academisch niveau vereist is. In de functiebeschrijving van medewerker onroerende zaken worden als specifieke taken genoemd: het afsluiten van contracten en overeenkomsten, het onderhandelen over de aan- en verkoop van onroerend goed, het beheren van gemeentelijke eigendommen, het zorgdragen voor de ontwikkeling van het vastgoed-economisch beleid waaronder grondverwerving en grondexploitatie en het begeleiden van de voorbereiding en uitvoering van complexe en risicovolle exploitatie-opzetten.
4.2.6. De Raad onderkent dat appellant wellicht een aantal van deze taken, zoals het afsluiten van contracten en overeenkomsten, niet meteen vanaf het moment van zijn benoeming zal kunnen verrichten, maar gezien appellants werk- en denkniveau acht de Raad het aannemelijk dat appellant ook zonder dat hij een juridische opleiding op academisch niveau heeft gevolgd op termijn wel alle taken van de functie van [functie 4] zal kunnen vervullen. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat appellant in de praktijk de nodige kennis en vaardigheid zal opdoen. Dat eerst op termijn sprake zal zijn van een volledige functievervulling betekent niet dat de functie niet passend is, nu in artikel 7:4 van het sociaal statuut onder meer is bepaald dat bij de plaatsing van de ambtenaar rekening wordt gehouden met het antwoord op de vraag of de kandidaat op termijn kan voldoen aan de aan de nieuwe functie te stellen eisen.
4.3. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat gedaagde terecht de functie van [functie 4] als een voor appellant passende functie heeft aangemerkt. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat gedaagde terecht geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid appellant te benoemen in algemene dienst, zonder dat appellant verplicht zou zijn enige werkzaamheden te verrichten, als neergelegd in art 16:5 van het sociaal statuut.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.