ECLI:NL:CRVB:2005:AU6883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-6048 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door de Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland, die hoger beroep hadden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd gedaan in het kader van een spoedeisende situatie.

Echter, de verzoekers waren niet tijdig in gebreke gebleven met het betalen van het griffierecht van € 414,00. Ondanks herhaalde aanmaningen, waaronder een aangetekende brief van 3 november 2005, werd het verschuldigde bedrag niet binnen de gestelde termijnen voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de niet-betaling van het griffierecht leidde tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening, zoals bepaald in artikel 8:83, derde lid, van de Awb.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat de griffier verantwoordelijk is voor het heffen van het griffierecht en dat de termijn voor betaling cruciaal is voor de ontvankelijkheid van het verzoek. Aangezien het griffierecht niet was voldaan, werd het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat hier geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan, waarbij de voorzieningenrechter A. Beuker-Tilstra en griffier P. van der Wal aanwezig waren.

Uitspraak

05/6048 AW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland, verzoekers,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. INLEIDING
Bij schrijven van 6 oktober 2005 hebben verzoekers hoger beroep ingesteld tegen de op 26 augustus 2005,
reg.nr. AWB 04/820 AW, tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij een separaat schrijven van 6 oktober 2005 is verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb.
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij schrijven van 19 oktober 2005 zijn verzoekers erop gewezen dat zij ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 414,00 zijn verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief diende te zijn voldaan. Het verschuldigde bedrag is binnen die termijn niet ontvangen.
Bij aangetekende brief van 3 november 2005 zijn verzoekers nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is hen meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te zijn gestort. Daarbij zijn verzoekers erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
Ook binnen voornoemde termijn is het griffierecht niet voldaan.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. A. Beuker-Tilstra in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) P. van der Wal.