ECLI:NL:CRVB:2005:AU6883
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door de Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland, die hoger beroep hadden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd gedaan in het kader van een spoedeisende situatie.
Echter, de verzoekers waren niet tijdig in gebreke gebleven met het betalen van het griffierecht van € 414,00. Ondanks herhaalde aanmaningen, waaronder een aangetekende brief van 3 november 2005, werd het verschuldigde bedrag niet binnen de gestelde termijnen voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de niet-betaling van het griffierecht leidde tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening, zoals bepaald in artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat de griffier verantwoordelijk is voor het heffen van het griffierecht en dat de termijn voor betaling cruciaal is voor de ontvankelijkheid van het verzoek. Aangezien het griffierecht niet was voldaan, werd het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat hier geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan, waarbij de voorzieningenrechter A. Beuker-Tilstra en griffier P. van der Wal aanwezig waren.