04/4945 WUV + 05/1216 WUV
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Onder dagtekening 26 augustus 2004, kenmerk JZ/Y70/2004/498, en 21 januari 2005, kenmerk JZ/M70/2005/0012, heeft verweerster ten aanzien van eiseres twee besluiten genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiseres heeft tegen deze besluiten bij de Raad beroep ingesteld. In beroepschriften (met bijlagen) is uiteengezet waarom eiseres zich niet met de bestreden besluiten kan verenigen.
Verweerster heeft respectievelijk op 30 november 2004 en op 21 april 2005 in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 18 januari 2005 (met bijlagen) en 19 augustus 2005 heeft eiseres nog nadere aanvullingen op de beroepsgronden aan de Raad gezonden.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad op 29 september 2005. Aldaar is eiseres in persoon verschenen met bijstand van mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar, als haar raadsman, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
De Raad ziet geen aanleiding het namens eiseres ter zitting gedane verzoek tot uitstel van de behandeling van haar beroepen te honoreren. De Raad overweegt daarbij dat door hem een eerder in één van de thans aan de orde zijnde gedingen gedaan verzoek om uitstel van de behandeling reeds is afgewezen en dat de namens eiseres gegeven onderbouwing van het onderhavige verzoek hem geen aanleiding geeft de behandeling van de beroepen alsnog uit te stellen. De Raad ziet de namens eiseres aangevoerde omstandigheid dat eiseres zich eerst laat in de procedure tot haar gemachtigde heeft gewend waardoor deze niet meer in de gelegenheid was nadere medische informatie te vergaren, geheel voor rekening en risico van eiseres komen.
Met betrekking tot de zaken ten gronde overweegt de Raad het volgende.
Eiseres, geboren in 1928 te Antwerpen, is in 1978 door verweersters rechtsvoorganger erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Aan haar zijn toegekend een periodieke uitkering en een vergoeding voor extra huishoudelijke hulp. Hierbij is aanvaard dat haar psychische klachten in een door de Wet gevorderd verband met de vervolging staan. Niet aanvaard in een dergelijk verband zijn de artrose en de schildklierklachten van eiseres. Na het overlijden van haar echtgenoot in 1981 is eiseres naar vrienden in Frankrijk verhuisd.
Bij een in november 2003 ingekomen vervolgaanvraag heeft eiseres aan verweerster verzocht om vergoeding van dan wel een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting in verband met haar terugkeer naar Nederland vanuit Frankrijk. De reden die zij daarbij aangeeft is gelegen in schuldgevoel ten aanzien van haar dochter en haar kleinkind waarbij wroeging wegens eerdere gedwongen verlating een rol speelt.
Eveneens bij een vervolgaanvraag, nu van januari 2004, heeft eiseres verweerster verzocht om een bijdrage in de huur van de door haar bewoonde woning waarbij zij aangeeft financiële problemen te hebben onder andere ook wegens de kosten van de verhuizing.
Deze aanvragen heeft verweerster afgewezen bij besluiten respectievelijk van 29 april 2004 betreffende de verhuis- en herinrichtingskosten, en van 26 augustus 2004 betreffende de huurbijdrage. Daarbij is overwogen dat er geen medische dan wel medisch-sociale indicatie aanwezig is in verband met de uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten van eiseres, die toekenning van de door haar gevraagde voorzieningen rechtvaardigt.
Na tegen voornoemde besluiten gemaakt bezwaar heeft verweerster in de thans bestreden besluiten haar eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en de bezwaren ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiseres nog eens aangegeven dat haar terugkeer naar Nederland ook ermee samenhangt dat zij geplaagd werd door nachtmerries en angsten o.a. betreffende een toenemend terrorisme en antisemitisme in Frankrijk. Voorts geeft zij als reden aan haar dochter en kleinkinderen, familie en vrienden, alsmede dat de ouderenzorg in Nederland beter is geregeld.
Ter beantwoording staat de vraag of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen namens eiseres in de beroepen is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
De Raad overweegt ten aanzien van de weigering van vergoeding dan wel tegemoet-koming in de kosten van verhuizing uit Frankrijk het volgende.
Het standpunt van verweerster berust op adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs. Deze adviezen zijn totstandgekomen op basis van reeds aanwezige medische gegevens, alsmede op basis van recent verkregen informatie van de huisarts van eiseres en van een bevriend psychologe Anne Sookhoo.
Uit deze informatie is af te leiden dat de verhuizing naar Nederland voor eiseres weliswaar van groot belang is in verband met haar angstklachten en psychisch welzijn, omdat de contacten met haar in Nederland wonende dochter en kleinkinderen voor eiseres met het ouder worden en het toenemen van terrorisme en antisemitisme in Frankrijk steeds belangrijker worden, doch uit deze informatie is niet af te leiden dat deze verhuizing voor eiseres in verband met haar uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten noodzakelijk is.
Gezien deze informatie heeft verweerster naar het oordeel van de Raad op goede gronden geoordeeld dat in het geval van eiseres geen strikt medische indicatie verband houdend met haar uit de vervolging voortkomende psychische klachten als bedoeld in artikel 20 van de Wet aanwezig is voor de door haar gevraagde voorziening.
Met betrekking tot verweersters weigering eiseres op grond van artikel 21 van de Wet in aanmerking te brengen voor een tegemoetkoming in de kosten van de door haar gevraagde voorziening overweegt de Raad dat het hier gaat om een bevoegdheid van verweerster, zodat toepassing daarvan door de Raad met terughoudendheid dient te worden getoetst.
Verweerster heeft aan de haar ingevolge artikel 21 van de Wet toekomende bevoegdheid ter zake van de verhuis- en herinrichtingskosten zodanig vorm gegeven dat - kort weergegeven - een tegemoetkoming in deze kosten wordt verleend indien sprake is van een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken. In het geval van eiseres is niet voldaan aan deze door verweerster gehanteerde richtlijn. De Raad ziet uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ook geen bijzondere omstandigheden naar voren komen die voor verweerster aanleiding hadden moeten zijn om te behoeve van eiseres van haar hiervoor omschreven beleid af te wijken.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het hier aan de orde zijnde bestreden besluit geen grond, zodat het beroep gericht tegen de weigering van de verhuis- en de herinrichtingskosten ongegrond verklaard moet worden.
De Raad overweegt ten aanzien van de weigering de gevraagde huurbijdrage toe te kennen als volgt.
Blijkens de gedingstukken hangt de door eiseres ingediende aanvraag om een huurbijdrage samen met de verhuizing naar Nederland, waarvoor zij eerder de - hiervoor besproken - aanvraag om een voorziening in de verhuis- en herinrichtingskosten heeft ingediend.
Nu de weigering van deze laatste voorziening, naar uit het vorenstaande blijkt, op goede gronden berust, kan - op dezelfde gronden - ook van een huurbijdrage geen sprake zijn.
Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot het oordeel dat verweerster terecht de aanvraag om huurbijdrage van eiseres heeft afgewezen.
Het vorenstaande brengt mee dat de door eiseres ingestelde beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr.H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2005.