ECLI:NL:CRVB:2005:AU6451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/570 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid van een tuinbouwmedewerker met psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een tuinbouwmedewerker die sinds 9 maart 2000 met klachten van hoofdpijn en duizeligheid uitgevallen is. De appellant, die voorheen voltijds werkzaam was, heeft bezwaar aangetekend tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem per 8 maart 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft geweigerd, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts correct is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft de appellant lichamelijk onderzocht en geprobeerd informatie te verkrijgen van de huisarts, maar deze heeft geen inlichtingen verstrekt. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossieronderzoek een afgewogen standpunt ingenomen over de beperkingen van de appellant. De Raad heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling.

In hoger beroep heeft de appellant grieven van medische aard aangevoerd, maar de Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende expertise heeft om op basis van de beschikbare medische gegevens een standpunt in te nemen. De Raad heeft geen noodzaak gezien voor aanvullend medisch onderzoek, aangezien de appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die zijn standpunt zouden kunnen onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/570 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 27 juni 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard appellants bezwaar tegen zijn besluit van 11 januari 2001, waarbij hij heeft geweigerd aan appellant per 8 maart 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder overweging dat appellant per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij uitspraak van 19 december 2003, kenmerk AWB 03/2978, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage appellants beroep tegen het besluit van 27 juni 2003 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 oktober 2005.
Appellant is niet verschenen. Voor gedaagde is verschenen M.L. Turnhout, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant is op 9 maart 2000, na laatstelijk sedert 3 januari 2000 voltijds als tuinbouwmedewerker werkzaam te zijn geweest, met klachten over hoofdpijn en duizeligheid uitgevallen voor dat werk. Appellant is onderzocht door een verzekeringsarts die appellants toenmalige huisarts telefonisch heeft benaderd, doch te horen heeft gekregen dat deze geen inlichtingen verstrekt, ook al zou daartoe een machtiging van appellant voorhanden zijn. Aan de hand van het door de verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon heeft de arbeidsdeskundige aan appellant voor hem geschikt te achten functies voorgehouden. Vervolgens is bij het primaire besluit toekenning van een WAO-uitkering aan appellant geweigerd op de grond dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Die weigering is gehandhaafd bij het bestreden besluit op advies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, die nader - enigszins tegemoet komend aan hetgeen door appellant in bezwaar is aangevoerd en omdat het hier om een einde wachttijd-situatie gaat - deels andere functies heeft voorgehouden.
Bij de aangevallen uitspraak is appellants beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant uitsluitend grieven van medische aard tegen die uitspraak aangevoerd, zodat het in de rede ligt dat de Raad zich tot beoordeling daarvan zal beperken.
Wat de medische kant van de zaak betreft heeft de rechtbank overwogen dat niet is kunnen blijken dat gedaagde van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan.
De verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk onderzocht en, zij het vergeefs, geprobeerd bij appellants huisarts gegevens te verkrijgen. De bezwaarverzekeringsarts heeft, aldus voorts de rechtbank, kunnen volstaan met dossieronderzoek om tot een afgewogen standpunt over appellants beperkingen te kunnen komen en heeft zich terecht en op goede gronden niet kunnen vinden in de verklaring van de appellant behandelend psychiater R.W. Jessurun van 28 augustus 2003 dat appellant op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt is, welke verklaring vrijwel geen verbetering te zien heeft gegeven in appellants psychische toestand zoals die is aangegeven in een verklaring van dezelfde, appellant toen reeds behandelende psychiater van 8 december 1997.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij medisch meer is beperkt dan vanwege gedaagde is vastgesteld alsook dat de (bezwaar-)verzekeringsarts niet heeft mogen volstaan met dossieronderzoek, inlichtingen bij de behandelende sector had moeten inwinnen (zulks onder aantekening dat de huisarts wel bereid is tot het verstrekken van inlichtingen), zonder collegiaal overleg het rapport van psychiater Jessurun niet kan beoordelen, zodat het noodzakelijk is dat de Raad alsnog advies bij een medisch deskundige inwint, en dat hij (appellant) nadere medische rapportages zal overleggen.
De Raad overweegt als volgt.
Nadere medische gegevens zijn door appellant in hoger beroep niet overgelegd.
Appellant heeft in hoger beroep voor het eerst een andere huisarts (Abbegg) genoemd dan hij ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts had (Blok). Onder de gegeven omstandigheden had het in hoger beroep op de weg van appellant gelegen om van de huisarts afkomstige (op de datum in geding betrekking hebbende) medische gegevens ter tafel te brengen. De (bezwaar)-verzekeringsarts moet worden geacht over voldoende expertise te beschikken om mede op basis van de overige voorhanden medische gegevens een afgewogen standpunt in te nemen over de in beroep overgelegde verklaring van psychiater Jessurun. De inhoud van die verklaring, noch de inhoud van de verklaring van psychiater Jessurun van 8 december 1997, is van dien aard dat collegiaal overleg tot een beter inzicht in de psychische toestand van appellant ten tijde thans in geding had kunnen leiden. De Raad acht een nader onderzoek door een medisch deskundige dan ook niet noodzakelijk en evenmin geïndiceerd.
In aanmerking genomen de tot de gedingstukken behorende medische gegevens onderschrijft de Raad geheel de door de rechtbank dienaangaande gehanteerde overwegingen, die hij tot de zijne maakt.
Gelet op het vorenstaande treft het hoger beroep geen doel, zodat, voorts in aanmerking genomen dat geen aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, moet worden beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.J.H. Doornewaard in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2005.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.