ECLI:NL:CRVB:2005:AU5801
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep bij de rechtbank in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze was per 1 februari 2000 ingetrokken. Het bezwaar dat zij tegen deze intrekking had ingediend, werd door het Uwv niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 8 mei 2003, waarop appellante hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 21 oktober 2005 behandeld. Tijdens de zitting was appellante niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. R. Sowka. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. De Raad stelde vast dat het beroep bij de rechtbank ontvankelijk was, en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Raad beoordeelde vervolgens of het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Op basis van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) oordeelde de Raad dat de niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten blijven, omdat niet redelijkerwijs kon worden geoordeeld dat appellante in verzuim was. De Raad concludeerde dat de brief van appellante van 23 augustus 1999 niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt, omdat zij daarin expliciet aangaf geen bezwaar te hebben tegen de intrekking van haar uitkering. De Raad verklaarde het beroep in eerste aanleg ongegrond en oordeelde dat gedaagde geen proceskosten diende te vergoeden, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten waren.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep leidde tot de beslissing dat het Uwv het in hoger beroep gestorte recht van € 87,- aan appellante diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van de betrokken instanties.