ECLI:NL:CRVB:2005:AU5666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5520 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • M.C.M. van Laar
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vrijwillige verzekering en premiebetaling Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, waarin werd geoordeeld dat appellant verplicht was om premies over de jaren 1996 en 1997 te betalen, ondanks zijn betwisting van de vrijwillige verzekering in die jaren. Appellant had bij beroepschrift van 30 oktober 2004 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 september 2004. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 september 2005, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door C. Groenewegen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

De Raad oordeelde dat de brief van gedaagde van 1 mei 2002 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze niet gericht was op enig rechtsgevolg. Hierdoor waren de bezwaren van appellant niet ontvankelijk. De Raad erkende echter dat gedaagde niet adequaat had gereageerd op de stelling van appellant dat hij recht had op ziekengeld voor de ziekteperioden in 1996 en 1997. De Raad besloot dat de aangevallen uitspraak en het besluit op bezwaar vernietigd moesten worden en verklaarde het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk.

De Centrale Raad van Beroep heeft gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 46,56 voor reiskosten en kosten deskundige, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde recht van € 133,- aan appellant moet vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 oktober 2005.

Uitspraak

04/5520 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft bij beroepschrift van 30 oktober 2004 hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 september 2004, kenmerk 03/558.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft appellant nadere stukken ingezonden waarop gedaagde heeft gereageerd. Tevens heeft gedaagde een reactie gegeven op een vraag van de Raad.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 september 2005, waar appellant, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon is verschenen en gedaagde, eveneens ambtshalve opgeroepen, zich heeft doen vertegenwoordigen door C. Groenewegen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
II. MOTIVERING
Appellant is sedert 1 maart 1974 vrijwillig verzekerd ingevolge onder meer de Ziektewet (ZW). Tijdens ziekte in de zin van de Ziektewet is hij geen ZW-premie verschuldigd. Tussen partijen is in de jaren 1994 en 1995 een geschil ontstaan over het recht van appellant op ziekengeld in die jaren. Aan dat geschil is met de uitspraak van de Raad van 10 december 1997 (met kenmerk 96/7294, 96/7299, 96/7302 en 96/7304 ZW) een einde gekomen. Hangende de procedure heeft gedaagde de premies over de jaren 1994 tot en met 1997 buiten invordering gesteld. Na die uitspraak heeft tussen partijen een afrekening van premies en ziekengeld plaatsgevonden. Daarbij zijn premies en ziekengeld over de jaren 1996 en 1997 niet betrokken.
Nadat gedaagde appellant premienota’s voor 1996 en 1997 had gezonden is een briefwisseling tussen partijen op gang gekomen. Bij brieven van 16 november 2000 en 1 mei 2002 heeft gedaagde, in antwoord op brieven van appellant, appellant verzocht de premies over 1996 en 1997 te betalen. In zijn brief van 6 juni 2002 aan gedaagde stelt appellant dat gedaagde ten onrechte betaling van premies over 1996 en 1997 vordert, omdat hij in die jaren niet verzekerd was. Gedaagde heeft die brief aangemerkt als een bezwaarschrift en daarbij opgemerkt dat het bezwaar in eerste instantie niet is gericht tegen een onlangs genomen primair besluit.
Bij besluit van 16 mei 2003 heeft gedaagde appellant bericht dat de vrijwillige verzekering noch door appellant, noch door gedaagde is beëindigd. Nu de vrijwillige verzekering onafgebroken is gehandhaafd over 1996 en 1997, is appellant premie over die jaren verschuldigd. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
Het door appellant tegen dat besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vaststaat dat appellant in de jaren 1996 en 1997 vrijwillig verzekerd was ingevolge de ZW en dat hij gehouden is de premies over die jaren alsnog te voldoen. Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft hij, samengevat, aangevoerd dat hij bereid is premie te betalen mits gedaagde hem ziekengeld uitkeert over de perioden van ziekte in 1996 en 1997.
De Raad is van oordeel dat de brief van gedaagde van 1 mei 2002 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu deze niet is gericht op enig rechtsgevolg. De tegen die brief aangevoerde bezwaren waren dan ook niet ontvankelijk. Daarnaast geldt dat gedaagde, zoals gedaagdes gemachtigde ter zitting heeft erkend, niet adequaat heeft gereageerd op de in diverse brieven door appellant ingenomen stelling dat hij in verband met ziekteperioden in 1996 en 1997 recht had op ziekengeld, dat echter niet is toegekend. Gedaagdes gemachtigde heeft ter zitting toegezegd dienaangaande zo spoedig mogelijk een onderzoek te zullen instellen.
De aangevallen uitspraak en het besluit op bezwaar komen voor vernietiging in aanmerking. Het bezwaar zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 46,56 voor reiskosten en kosten deskundige.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak en het besluit op bezwaar van 16 mei 2003;
Verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 46,56, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde recht van € 133,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. M.C.M. van Laar en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) J.P. Mulder.
JK/12105