ECLI:NL:CRVB:2005:AU5305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2728 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • K. Zeilemaker
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor ambt

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin haar beroep tegen het ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor haar functie als secretaresse werd afgewezen. Appellante, die sinds 1983 in dienst was bij het ministerie, had verschillende functies bekleed, maar haar functioneren werd op meerdere punten als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat appellante, ondanks het volgen van een cursus Nederlands, de Nederlandse taal niet voldoende beheerst voor haar werkzaamheden. Ook de communicatie met collega's en leidinggevenden verliep moeizaam, en eerdere pogingen tot verbetering, zoals het aanbieden van opleidingen, hadden niet het gewenste resultaat. De rechtbank concludeerde dat het ontslag van appellante niet onterecht was en dat er geen aanwijzingen waren dat het ontslag verband hield met een reorganisatie binnen het ministerie.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat haar functioneren te maken had met een discriminatoire behandeling. De Raad wees erop dat appellante niet gemotiveerd had aangegeven waarom de rechtbank tot een onjuist oordeel was gekomen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet kon slagen en dat de eerdere uitspraak diende te worden bevestigd. De uitspraak werd gedaan op 27 oktober 2005, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

04/2728 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 30 maart 2004, nr. Awb 03 - 1418 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben de rechtbank Haarlem en de gemachtigde van appellante aan de Raad nog enige stukken toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 22 september 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. F.W. Huizinga, advocaat te Haarlem. Gedaagde heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. J.W. Ahlers en
drs. P. Bakker, beiden werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante is op 1 oktober 1983 bij gedaagdes ministerie in dienst getreden als administratief medewerkster in schaal 4. In februari 1993 is appellante voor 24 uur per week benoemd in de functie van secretaresse bij de afdeling Financiële zaken (FZ) van de Rijksgebouwendienst (RGD). In 1996 is appellante gedetacheerd bij de afdeling Huisvestingszaken van de RGD. Deze detachering heeft niet geleid tot een definitieve plaatsing, omdat het functioneren van appellante op een aantal punten niet op voldoende niveau werd geacht, waarna appellante weer terugkeerde naar de afdeling FZ.
1.2. Per 1 december 1998 is appellante (opnieuw) gedetacheerd bij de afdeling Huisvestingszaken, thans afdeling Accountmanagement geheten. Haar voornaamste taak werd het geven van rondleidingen in het nieuwe experimentele kantoorgebouw van de RGD, aangevuld met secretariële werkzaamheden. Deze detachering is telkens verlengd. In 2002 zijn de rondleidingswerkzaamheden komen te vervallen. Hierna is appellante weer werkzaamheden gaan verrichten als secretaresse, zij het met een aangepast takenpakket.
1.3. In september 1997 en eind 2001 zijn over het functioneren van appellante beoordelingen opgemaakt waartegen zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend.
In september 2002 is appellante opnieuw beoordeeld. Het bij de rechtbank Haarlem ingestelde beroep tegen deze na bezwaar gehandhaafde beoordeling is bij uitspraak van die rechtbank van 9 december 2003 ongegrond verklaard. Appellante heeft hierin berust.
1.4. Bij besluit van 20 maart 2003 heeft gedaagde appellante met ingang van 1 mei 2003 ontslagen wegens onbekwaam- heid of ongeschiktheid voor het door haar beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Gedaagde heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 21 juli 2003.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de opgemaakte en in rechte vaststaande beoordelingen voldoende blijkt dat appellante, die van niet-Nederlandse origine is, ondanks een cursus Nederlands, voor het verrichten van secretariële werkzaamheden de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Voorts verliep de communicatie met de collega’s en de leidinggevende stroef en heeft een assertiviteits/ communicatiecursus daarin onvoldoende verbetering gebracht.
2.1. De rechtbank heeft voorts overwogen dat met appellante regelmatig is besproken op welke punten haar functioneren diende te verbeteren en was van oordeel dat haar daarbij voldoende ondersteuning is geboden door het aanbieden van opleidingen en het voeren van (functionerings)gesprekken. Aangezien dat alles niet tot het gewenste resultaat heeft geleid heeft gedaagde zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat appellante ongeschikt is voor haar functie, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat het ontslag van appellante feitelijk te maken had met de reorganisatie die in het dienstonderdeel werd doorgevoerd.
3. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en met de gronden waarop de rechtbank tot zijn oordeel is gekomen. Namens appellante is in het beroepschrift niet gemotiveerd op welke gronden het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn.
3.1. Ter zitting van de Raad heeft appellante nog naar voren gebracht, dat niet vaststaat dat zij in haar eigen functie als medewerkster op schaal 4-niveau niet voldoende functioneert omdat de onvoldoende beoordelingen betrekking hadden op de functie secretaresse in schaal 5. Met die stelling, die in ieder geval met betrekking tot de beoordeling van september 2002 feitelijk onjuist is, kan appellante thans niet de juistheid van die beoordelingen ter discussie stellen omdat deze rechtens onaantastbaar zijn geworden.
3.2. De Raad is ten slotte van oordeel dat appellante in genen dele aannemelijk heeft gemaakt dat haar onvoldoende functioneren te maken heeft gehad met een discriminatoire bejegening op het werk.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. K. Zeilemaker en mr. K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.W.J. Hospel.