ECLI:NL:CRVB:2005:AU5222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/192 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die eerder arbeidsongeschikt was verklaard vanwege rugklachten en allergieën. Appellant, die als schoonmaker werkte, heeft zijn werkzaamheden op 5 januari 1998 gestaakt vanwege rugklachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 28 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had de WAO-uitkering van appellant per 30 maart 2002 ingetrokken, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit was gebaseerd op een medische beoordeling die stelde dat appellant in staat was om bepaalde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen niet correct waren weergegeven en dat de functie van inpakker niet geschikt was, zorgvuldig overwogen. De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige hebben in hun rapportages overtuigend gemotiveerd dat appellant in staat was om de functies van inpakker, samensteller en verspener te vervullen. De Raad concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.

De Raad oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.

Uitspraak

04/192 WAO
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2003, reg.nr. AWB 02/4261 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 september 2005, waar namens appellant is verschenen mr. De Bie, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen
II. MOTIVERING
Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker in dienst van de Stichting [naam] te [woonplaats] gedurende 32 uur per week. Op 5 januari 1998 heeft appellant deze werkzaamheden wegens rugklachten gestaakt. Gedaagde heeft vervolgens met ingang van 4 januari 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 28 februari 2002 heeft gedaagde de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 30 maart 2002 ingetrokken op de grond dat appellant met ingang van die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling ten grondslag, volgens welke bij appellant sprake is van beperkingen in verband met lumbago en allergie voor huisstof. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd, volgens welke er met inachtneming van die beperkingen sprake is van geschiktheid tot het verrichten van een aantal functies, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 13,17%.
Naar aanleiding van de namens appellant aangevoerde bezwaren tegen voornoemd besluit is nader onderzoek verricht door een bezwaarverzekeringsarts, die tot de slotsom is gekomen dat er geen redenen zijn af te wijken van het primaire medische oordeel, en een bezwaararbeidsdeskundige, die één van de voorgehouden functies als niet passend heeft aangemerkt en die de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant nader heeft vastgesteld op 14,4%. Onder verwijzing naar deze rapportages heeft gedaagde bij beslissing op bezwaar van 21 augustus 2002 (hierna: het bestreden besluit) de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, overwegende dat niet gebleken is dat het medisch onderzoek op onzorgvuldige wijze is verricht en dat afdoende is gemotiveerd waarom de aan appellant voorgehouden functies, ondanks enkele markeringen, geschikt zijn te achten voor hem. Daarbij is de rechtbank ervan uitgegaan dat de belastbaarheid van appellant op het aspect “staan”, zoals deze is weergegeven in het belastbaarheidspatroon van 27 december 2001 de juiste is en is een notitie van
26 juni 2002 buiten beschouwing gelaten, waarin is vermeld dat de belastbaarheid van appellant op het aspect “staan” zou zijn aangepast.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de voor hem geldende beperkingen niet correct zijn verwoord in het belastbaarheidspatroon, dat de functie van “inpakker koekjes” niet geschikt kan worden geacht voor appellant aangezien de belasting in die functie de belastbaarheid van appellant overschrijdt en dat bij de vaststelling van het maatmaninkomen een onjuist indexcijfer is gehanteerd.
De Raad overweegt het volgende.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische beoordeling van de voor appellant geldende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat in het belastbaarheidspatroon van
27 december 2001 in voldoende mate rekening is gehouden met de medische klachten van appellant. In hoger beroep zijn door of namens appellant geen medische of andere gegevens overgelegd, waaruit afgeleid kan worden dat meer beperkingen voor hem dienen te gelden.
Voorts is ook de Raad van oordeel dat appellant, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, in staat moet worden geacht de drie resterende functies van inpakker, samensteller en verspener te vervullen. De bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van gedaagde hebben naar ´s Raads oordeel in hun rapportage van 12 augustus 2002 overtuigend gemotiveerd dat de functie van inpakker geschikt is te achten voor appellant, nu daarin slechts iets meer dan vier uur per dag moet worden gestaan. Hetgeen namens appellant omtrent deze functie is aangevoerd heeft de Raad derhalve niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Verder kan en zal de Raad in het midden laten of één van de functies van inpakker, in welke functie in wisselende diensten wordt gewerkt, aan de schatting ten grondslag gelegd had kunnen worden, nu ook wanneer deze functie buiten beschouwing wordt gelaten voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen resteren. Ten slotte merkt de Raad op dat hetgeen namens appellant is opgemerkt over de indexering van het maatmaninkomen niet kan leiden tot indeling van appellant in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2005.
(get.) T.L. deVries.
(get.) C.D.A. Bos.