ECLI:NL:CRVB:2005:AU5217
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-pensioen na opname echtgenote in verpleeghuis
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 16 januari 2004 zijn beroep ongegrond verklaarde. Appellant, gehuwd met zijn echtgenote, ontving een AOW-pensioen dat was vastgesteld op het maximale bedrag voor gehuwden. Na de opname van zijn echtgenote in een verpleeghuis, verzocht appellant om herziening van zijn pensioen naar het tarief voor ongehuwden. Gedaagde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, heeft het pensioen met terugwerkende kracht van één jaar herzien, maar appellant was van mening dat dit niet voldoende was en dat er sprake was van een bijzonder geval.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat gedaagde terecht heeft besloten het pensioen met ingang van 1 januari 2002 te herzien. De Raad overwoog dat er geen bijzonder geval was dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde. Appellant had niet tijdig verzocht om herziening en was niet op de hoogte van de gevolgen van de opname van zijn echtgenote voor zijn pensioen. De Raad concludeerde dat onbekendheid met de wet geen bijzonder geval oplevert en dat gedaagde voldoende informatie had verstrekt over de mogelijkheden voor herziening van het pensioen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005 door mr. T.L. de Vries, met C.D.A. Bos als griffier.