ECLI:NL:CRVB:2005:AU5217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/894 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen na opname echtgenote in verpleeghuis

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 16 januari 2004 zijn beroep ongegrond verklaarde. Appellant, gehuwd met zijn echtgenote, ontving een AOW-pensioen dat was vastgesteld op het maximale bedrag voor gehuwden. Na de opname van zijn echtgenote in een verpleeghuis, verzocht appellant om herziening van zijn pensioen naar het tarief voor ongehuwden. Gedaagde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, heeft het pensioen met terugwerkende kracht van één jaar herzien, maar appellant was van mening dat dit niet voldoende was en dat er sprake was van een bijzonder geval.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat gedaagde terecht heeft besloten het pensioen met ingang van 1 januari 2002 te herzien. De Raad overwoog dat er geen bijzonder geval was dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde. Appellant had niet tijdig verzocht om herziening en was niet op de hoogte van de gevolgen van de opname van zijn echtgenote voor zijn pensioen. De Raad concludeerde dat onbekendheid met de wet geen bijzonder geval oplevert en dat gedaagde voldoende informatie had verstrekt over de mogelijkheden voor herziening van het pensioen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 oktober 2005 door mr. T.L. de Vries, met C.D.A. Bos als griffier.

Uitspraak

04/894 AOW
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 januari 2004, nr. AWB 03/581, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft appellant bij brief van 12 augustus 2005 nog enige stukken in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Appellant is op 16 augustus 1956 gehuwd met [naam echtgenote]. Gedaagde heeft, nadat appellant en zijn echtgenote in 1997 beiden de leeftijd van 65 jaar hadden bereikt, aan hen een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van het maximale pensioen voor een gehuwde.
In april 2000 is de echtgenote van appellant opgenomen in een ziekenhuis in [woonplaats], waarna zij vanaf 12 september 2000 is opgenomen in een verpleeghuis in Dordrecht en vanaf 30 november 2000 in verpleeghuis Swinhove te [woonplaats]. In januari 2003 hebben appellant en zijn echtgenote aan gedaagde verzocht hen als duurzaam gescheiden levend aan te merken.
Bij besluit van 10 maart 2003 heeft gedaagde het aan appellant toegekende AOW-pensioen met ingang van 1 januari 2002 herzien naar het pensioen voor een ongehuwde. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval zodat het pensioen niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar wordt herzien. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om het pensioen vanaf 2000 te herzien. Bij beslissing op bezwaar van 28 mei 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep eveneens ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Tussen partijen is in hoger beroep slechts in geschil of gedaagde terecht heeft besloten het aan appellant toegekende ouderdomspensioen eerst met ingang van 1 januari 2002 te herzien naar het pensioen voor een ongehuwde.
Gedaagde heeft het ouderdomspensioen van appellant op grond van de artikelen 17, tweede lid, en 16, tweede lid, eerste volzin van de AOW herzien met een terugwerkende kracht van één jaar. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in de tweede volzin van laatstgenoemd artikellid, zodat het pensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht herzien kan worden.
De Raad is met gedaagde van oordeel dat op grond van de door appellant aangevoerde redenen waarom niet tijdig is verzocht om herziening van het ouderdomspensioen, niet aangenomen kan worden dat sprake is van een bijzonder geval. Appellant heeft aangevoerd dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat in zijn situatie sprake was van duurzaam gescheiden leven en dat gedaagde hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen van de opnames van zijn echtgenote voor zijn aanspraak op ouderdomspensioen. Hieruit volgt dat appellant onbekend was met de mogelijkheid om, vanaf het moment dat sprake was van duurzaam gescheiden leven, te verzoeken om herziening van zijn ouderdomspensioen. Krachtens vaste rechtspraak van de Raad levert onbekendheid met wettelijke voorschriften -als hier aan de orde- geen bijzonder geval op. Voorts kan gedaagde niet verweten worden dat hij appellant onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om herziening van het ouderdomspensioen te vragen. Daarbij wijst de Raad erop dat appellant gedaagde voor januari 2003 niet heeft ingelicht over de opnames van zijn echtgenote, zodat gedaagde daarmee ook niet bekend kon zijn. Voorts heeft gedaagde in diverse publicaties pensioengerechtigden geïnformeerd over de mogelijkheden ten aanzien van herziening van het ouderdomspensioen na een (langdurige) opname van een partner in een ziekenhuis of een verpleeghuis.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) C.D.A. Bos.