E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 16 juli 2002 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 27 augustus 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
Bij besluit van 2 december 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 16 juli 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 19 november 2003, registratienummer AWB 03/37 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij beroepschrift van 8 december 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft mr. A.J. Crombag, advocaat te Geleen, namens appellant hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 9 september 2005, waar namens appellant - met schriftelijke kennisgeving - niemand is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer E.W. Huiskamp, werkzaam bij het Uwv.
Appellant was voordat hij uitviel wegens pijnklachten aan zijn arm, nek en rug werkzaam als voorman/betontimmerman. Per einde wachttijd heeft hij een WAO-uitkering ontvangen, laatstelijk berekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
In het kader van de vijfde jaars herbeoordeling is appellant gezien door de verzekeringsarts die een belastbaarheidspatroon heeft opgesteld waarin de beperkingen van appellant zijn opgenomen. Op basis van dit belastbaarheidspatroon heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd die appellant met zijn krachten en bekwaamheden moet kunnen verrichten en waarmee hij een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 47%. Bij besluit van 16 juli 2002 is appellant meegedeeld dat hij ingedeeld wordt in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55%
Appellant heeft zich met de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen het besluit van 16 juli 2002 niet kunnen verenigen en heeft in beroep aangevoerd dat het belastbaarheidspatroon niet juist is vastgesteld. Appellant is meer beperkt dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en zij hebben ten onrechte geen informatie opgevraagd bij de appellant behandeld artsen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep zijn namens appellant geen wezenlijk nieuwe argumenten ingebracht.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant voldoende zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts heeft appellant zelf onderzocht en uitgebreid over zijn bevindingen gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich geheel met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts kunnen verenigen. Het is de Raad niet gebleken dat de verzekeringsarts de medische situatie van appellant niet juist heeft ingeschat. Ook de van de zijde van appellant ingediende stukken van zijn huisarts, fysiotherapeut en reumatoloog, maken dat niet anders. De Raad is evenmin van oordeel dat de verzekeringsarts over onvoldoende informatie betreffende appellant beschikte om zijn conclusies op te baseren. Niet gesteld kan derhalve worden dat gedaagde onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nadere informatie op te vragen. De Raad ziet geen aanleiding om het verzoek van appellant een onafhankelijk deskundige te benoemen te honoreren.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de zaak overweegt de Raad als volgt. De schatting is gebaseerd op de functies samensteller, wikkelaar en medewerker orderpick-afdeling. De functie samensteller heeft een asterisk, die aangeeft dat de belastbaarheid van appellant op dat onderdeel mogelijk overschreden wordt, op het onderdeel reiken. De Raad is echter met gedaagde van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan deze functie te vervullen nu het aantal te reiken centimeters blijft onder het aantal centimeters dat appellant kan reiken. Voor de functies wikkelaar en medewerker orderpick-afdeling geldt dat deze functies blijkens de verwoording functiebelasting een asterisk hebben bij het onderdeel tillen. In die functies moet 50 keer per uur 5 kilogram getild worden. Appellant is, zo blijkt uit het belastbaarheidspatroon, in staat 15 keer per uur 5 kilogram te tillen. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van gedaagde verklaard dat er overleg is geweest tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts en dat uit dat overleg naar voren is gekomen dat het lichte functies betreffen en dat appellant, omdat de functies zo licht zijn, in staat moet worden geacht 50 keer per uur 5 kilogram te tillen. De Raad is van oordeel dat deze verklaring onvoldoende is om aan te nemen dat appellant die functies kan verrichten. Uit de verkorte functie-omschrijving van de functies komt niet expliciet naar voren dat de functies zo licht van aard zijn dat appellant per uur 35 keer vaker kan tillen. De Raad oordeelt dan ook dat de functies wikkelaar en medewerker orderpick-afdeling niet aan de schatting ten grondslag gelegd hadden mogen worden en dat die functies dienen te vervallen. Er zijn echter reservefuncties geduid waarvan de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd uiteen heeft gezet dat die functies, ondanks de asterisken, geschikt zijn voor appellant, zodat ook na het vervallen van twee functies er voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen resteren. Het vervangen van de twee functies door twee andere functies, te weten de functies van inpakster en confectienaaister, heeft geen gevolgen voor de arbeidsongeschiktheidsklasse waar appellant in ingedeeld is.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2005.
(get.) A.C.W. van Huussen.