ECLI:NL:CRVB:2005:AU5128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5831 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die als produktiemedewerker werkzaam was tot hij op 23 oktober 2000 uitviel met pijnklachten aan zijn linker arm, linker been en rug. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 21 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Het Uwv had eerder op 28 mei 2002 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank Arnhem had dit besluit op 20 oktober 2003 bevestigd.

De verzekeringsarts M.E. Bijleveld heeft appellant onderzocht en vastgesteld dat hij beperkt belastbaar is op verschillende onderdelen, zoals staan, lopen en tillen. De bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten heeft deze beperkingen verder aangescherpt. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit op een goede medische grondslag is gebaseerd en dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn klachten niet goed zijn ingeschat. Er zijn geen medische stukken overgelegd die de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel trekken.

Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de Raad vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, waaronder wikkelaar en operator centrale brugbediener, voldoen aan de eisen van het Schattingsbesluit. De functie medewerker debiteuren kan niet worden meegenomen in de schatting, omdat appellant niet over het vereiste diploma beschikt. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak, zonder dat er termen zijn om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5831 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 28 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 2 november 2001 waarin gedaagde geweigerd heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen op de grond dat appellants mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% in de zin van de WAO bedraagt.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 20 oktober 2003, geregistreerd onder nummer 02/1213 WAO, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift van 29 december 2003 aangevoerde gronden heeft de gemachtigde van appellant, mr. J.W.H.M. Koers, advocaat te Doesburg, namens appellant hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 9 september 2005, waar appellant - met bericht - niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als produktiemedewerker tot hij op 23 oktober 2000 uitviel met pijnklachten aan zijn linker arm en linker been en aan zijn rug.
Teneinde appellants beperkingen vast te stellen heeft de verzekeringsarts M.E. Bijleveld appellant onderzocht en informatie opgevraagd bij zijn behandelend revalidatiearts. Bijleveld heeft appellant beperkt belastbaar geacht met name op de onderdelen staan, lopen, trappenlopen, klimmen en klauteren, knielen, kruipen en hurken, tillen, duwen en trekken en dragen. Deze beperkingen zijn vastgesteld in het belastbaarheidspatroon. De bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten heeft zich niet geheel kunnen verenigen met het door Bijleveld opgestelde belastbaarheidspatroon en heeft de beperkingen nader aangescherpt.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit op een goede medische grondslag is gebaseerd. Appellant heeft niet aangetoond dat gedaagde zijn klachten niet goed heeft ingeschat of dat hij meer of anders beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Van de zijde van appellant is geen enkel (medisch) stuk overgelegd waaruit twijfel zou kunnen ontstaan aan de bevindingen en conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts.
Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de zaak overweegt de Raad als volgt. De schatting is gebaseerd op de functies medewerker debiteuren, wikkelaar en operator centrale brugbediener. Tevens zijn de functies samensteller metaal en monteur transformatoren geduid. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van gedaagde verklaard dat de functie medewerker debiteuren niet aan de schatting ten grondslag kan liggen, omdat voor die functie een MAVO/MBO-diploma vereist is en appellant niet over een dergelijk diploma beschikt. De Raad stelt vast dat appellant beschikt over een in Somalië behaald diploma tot verpleegkundige en in Nederland gedurende één jaar een MBO-opleiding heeft gevolgd, zonder hiervoor een diploma behaald te hebben. Nu niet gebleken is dat het Somalische diploma verpleegkundige vergelijkbaar is met een Nederlands MAVO/MBO diploma kan de functie medewerker debiteuren niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd en dient deze te komen te vervallen. Voorts overweegt de Raad dat de functies wikkelaar en operator centrale brugbediener in wisseldiensten moeten worden verricht met de daarbij behorende toeslagen in het loon. In de maatman van appellant als productiemedewerker komen wisseldiensten weliswaar niet voor maar dat staat er niet aan in de weg dat deze functies aan de schatting ten grondslag kunnen liggen gelet op het bepaalde in artikel 9 sub g van het van toepassing zijnde Schattingsbesluit. Met de functies samensteller metaal en monteur transformatoren rust het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
Uit het bovenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.
MR