ECLI:NL:CRVB:2005:AU5128
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- A.C.W. van Huussen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die als produktiemedewerker werkzaam was tot hij op 23 oktober 2000 uitviel met pijnklachten aan zijn linker arm, linker been en rug. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 21 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Het Uwv had eerder op 28 mei 2002 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank Arnhem had dit besluit op 20 oktober 2003 bevestigd.
De verzekeringsarts M.E. Bijleveld heeft appellant onderzocht en vastgesteld dat hij beperkt belastbaar is op verschillende onderdelen, zoals staan, lopen en tillen. De bezwaarverzekeringsarts J.P.M. Joosten heeft deze beperkingen verder aangescherpt. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit op een goede medische grondslag is gebaseerd en dat appellant niet heeft aangetoond dat zijn klachten niet goed zijn ingeschat. Er zijn geen medische stukken overgelegd die de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel trekken.
Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de Raad vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, waaronder wikkelaar en operator centrale brugbediener, voldoen aan de eisen van het Schattingsbesluit. De functie medewerker debiteuren kan niet worden meegenomen in de schatting, omdat appellant niet over het vereiste diploma beschikt. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak, zonder dat er termen zijn om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant.