ECLI:NL:CRVB:2005:AU5127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4281 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die na een bedrijfsongeval op 3 juli 2000 arbeidsongeschikt was verklaard. De intrekking vond plaats per 12 november 2002, omdat gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), oordeelde dat appellant in staat was om met passende arbeid een inkomen te genereren met een loonverlies van minder dan 15%. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat zijn medische situatie onveranderd was en dat de intrekking onbegrijpelijk was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de intrekking van de uitkering was gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. De Raad verwees naar rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, die de geschiktheid van appellant voor bepaalde functies hadden beoordeeld. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen, ondanks zijn klachten van duizeligheid en andere beperkingen. De Raad benadrukte dat elke keuring op zichzelf staat en dat het mogelijk is dat de mate van arbeidsongeschiktheid kan variëren, zelfs bij een onveranderde medische toestand.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling door gedaagde. De uitspraak werd gedaan door mr. D.J. van der Vos, met mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4281 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 13 september 2002 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%, per 12 november 2002 ingetrokken omdat appellant in staat wordt geacht met passende arbeid inkomsten te generen waarbij er een loonverlies van minder dan 15% is.
Bij besluit van 6 februari 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar gericht tegen het besluit van 13 september 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 16 juli 2003, registratienummer 03/244 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij beroepschrift van 22 augustus 2003 (met bijlagen) aangevoerde gronden heeft mr. F.P. de Boer-Rennings, werkzaam bij Bureau Rechtshulp Roermond, namens appellant hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
Bij schrijven van 1 maart 2005 heeft gedaagde nadere arbeidskundige stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 9 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn opvolgend gemachtigde
mr. M.J.M.A. van der Put, advocaat te Roermond. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.A. Moor, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als produktiemedewerker in de betonindustrie totdat hij op 3 juli 2000 is uitgevallen na een bedrijfsongeval ten gevolge waarvan hij een gecompliceerde beenfractuur heeft opgelopen. Per einde wachttijd heeft hij een uitkering uit de WAO toegekend gekregen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
In het kader van de eerste jaars herbeoordeling is de schatting, wat de medische component betreft, gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts H. Jagt d.d. 10 juli 2002. Deze heeft appellant lichamelijk onderzocht en informatie opgevraagd bij de behandelend artsen.
Voor wat betreft de arbeidskundige component is de schatting gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige M. Schonewille d.d. 11 september 2002. Schonewille heeft een aantal functies geselecteerd die appellant naar zijn mening moet kunnen vervullen. Een vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies waarin het meest kan worden verdiend met het maatmaninkomen van appellant resulteert in een verlies van verdiencapaciteit van 13,5%. Bij besluit van 13 september 2002 is daarop appellants uitkering ingevolge de WAO ingetrokken.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het primaire besluit.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, overwegende dat het bestreden besluit gebaseerd is op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat appellants uitkering wordt ingetrokken terwijl zijn medische situatie gelijk gebleven is. Voorts heeft appellant een arbeidskundig onderzoek ondergaan bij "Hoensbroeck, Centrum voor Arbeidsperspectief" (hierna: Hoensbroeck). Gebleken is dat appellant slechts een halve dag belastbaar is. Langdurig staan en lopen is niet mogelijk. Ook heeft hij duizeligheidsklachten.
De Raad oordeelt, evenals de rechtbank, dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant niet juist heeft ingeschat. Het in hoger beroep overgelegde rapport van orthopaedisch chirurg J.W.M. Duyzings, dat rond de hier in geding zijnde datum van 12 november 2002 is opgesteld, beschrijft weliswaar beperkingen, maar naar het oordeel van de Raad is met die beperkingen door gedaagde in voldoende mate rekening gehouden. Niet gebleken is dat appellant meer of anders beperkt is dan door gedaagde is aangenomen. Ook uit het rapport van Hoensbroeck blijkt niet dat de (bezwaar)verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten aannemen.
Over duizeligheidklachten heeft appellant ten overstaan van de verzekeringsarts of bezwaarverzekeringsarts niet gerept en gedaagde heeft daarom met die klachten geen rekening gehouden. Aan de overige aan de Raad ter beschikking staande medische gegevens valt niet te ontlenen dat deze duizeligheidsklachten ten tijde hier in geding al aanwezig waren.
De Raad oordeelt voorts dat appellant in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen. De belasting van de geselecteerde functies valt binnen de belastbaarheid van appellant. De Raad verwijst voorts naar de overwegingen van de rechtbank hierover en maakt deze tot de zijne.
Wat betreft appellants stelling dat het onbegrijpelijk is dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen terwijl zijn medische toestand gelijk is gebleven, overweegt de Raad dat iedere keuring op zich zelf staat. Bij de beoordeling per einde wachttijd heeft gedaagde functies geselecteerd uit het Functie Informatie Systeem. Ten tijde van de eerste jaars herbeoordeling is dat systeem vervangen door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem. Hierdoor is het mogelijk dat er andere functies of functies waarin meer verdiend kan worden, geselecteerd worden. Maar ook als bij een herkeuring van het zelfde systeem wordt uitgegaan, kan er sprake zijn van een hogere of lagere mate van arbeidsongeschiktheid bij een onveranderde medische toestand.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.
MR