ECLI:NL:CRVB:2005:AU5125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6142 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle. De intrekking vond plaats op basis van het besluit van 12 december 2000, waarin werd vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% bedroeg. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld door de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat er sprake was van een zorgvuldig medisch onderzoek. De betrokken verzekeringsartsen hebben zich een juist beeld gevormd van de medische situatie van appellante op 9 februari 2001, en de rechtbank heeft het standpunt van gedaagde gevolgd dat de geselecteerde functies gangbaar zijn en passen binnen de beperkingen van appellante.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten zo ernstig zijn dat zij zelfs gewone handelingen niet zonder problemen kan verrichten. Echter, de Raad heeft deze stelling verworpen, omdat appellante niet met medische gegevens heeft onderbouwd dat haar beperkingen ernstiger zijn dan aangenomen. De Raad heeft vastgesteld dat het enkele feit dat er nog steeds medisch onderzoek gaande is, niet voldoende is om aan te nemen dat de eerdere vaststellingen onjuist zijn. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6142 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. H. Tadema, advocaat te Deventer, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Zwolle onder dagtekening 3 november 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr.: AWB 03/195), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 5 maart 2004 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, waar appellante, met kennisgeving, niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de door de rechtbank, gelet op de gedingstukken met juistheid, in rubriek 3 van de aangevallen uitspraak vermelde feiten en omstandigheden.
In dit geding is de vraag aan de orde of het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 7 januari 2003 op goede gronden is genomen. Bij dit besluit heeft gedaagde het besluit van 12 december 2000 gehandhaafd, waarbij de eerder aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering met ingang van 9 februari 2001 is ingetrokken, op de grond dat de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek, op grond waarvan de betrokken verzekeringsartsen zich een juist beeld hebben gevormd van de medische situatie van appellante op 9 februari 2001 en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden. Voorts heeft de rechtbank het standpunt van gedaagde gevolgd dat de aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies verbonden arbeid gangbaar is en voor de bekwaamheden van appellante is berekend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voorts geen aanwijzingen om aan te nemen dat deze functies niet binnen de medische beperkingen van appellante, zoals weergegeven in het belastbaarheidspatroon, blijven. Daarop is het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij dusdanige klachten heeft dat zelfs gewone handelingen van het algemeen dagelijks leven door haar niet zonder problemen kunnen worden verricht. De stelling van gedaagde dat hieruit niet kan blijken dat er forsere beperkingen zijn dan zijn aangenomen acht appellante onvoldoende gemotiveerd. Voorts heeft appellante erop gewezen dat nog steeds medisch onderzoek naar de aard en omvang van haar klachten gaande is en dat de rechtbank dan ook niet terecht heeft geconcludeerd dat de vaststellingen van gedaagde correct zijn.
De Raad volgt appellante hierin niet. De omstandigheid dat appellante haar beperkingen ernstiger ervaart dan bij het bestreden besluit is aangenomen brengt niet (zonder meer) mee dat dit besluit op een onjuiste medische grondslag rust. Appellantes stelling dat haar beperkingen zijn onderschat heeft zij niet doen steunen op gegevens van medische aard waaruit dit valt af te leiden. Het enkele gegeven dat nog steeds onderzoek naar de aard en omvang van de klachten gaande is levert niet een zodanig gegeven van medische aard op. Daartoe is noodzakelijk dat appellante, ondersteund door de daarop betrekking hebbende gegevens, meer precies vermeldt waar het onderzoek bij haar op is gericht en tot welke uitkomsten dit heeft geleid. Bij gebreke van deze informatie, tot de verstrekking waartoe appellante in hoger beroep ruimschoots de tijd heeft gehad, gaat de Raad uit van de hem ter beschikking staande gegevens. Deze geven de Raad geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de beperkingen van appellante niet juist zijn vastgesteld.
Ook overigens heeft de Raad geen reden om het bestreden besluit voor onjuist te houden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.
MR