ECLI:NL:CRVB:2005:AU5091
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J.W. Engelhart
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in hoger beroep
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2005, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant, die sinds 9 oktober 2000 met rugklachten uitgevallen was, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een WAO-uitkering had toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de medische beperkingen van appellant correct had vastgesteld.
Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsartsen, op basis van de beschikbare medische rapporten, tot een juiste beoordeling van de belastbaarheid van appellant waren gekomen. De Raad concludeerde dat er geen noodzaak was voor aanvullend medisch onderzoek, aangezien de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen adequaat waren onderbouwd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde dat de grieven van appellant onvoldoende aanknopingspunten boden voor een ander oordeel. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medisch onderzoek en de rol van deskundigen in het proces van arbeidsongeschiktheid.