ECLI:NL:CRVB:2005:AU4804
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering en dringende redenen voor afzien van terugvordering
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkeringen aan appellant, die sinds 21 november 1990 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 29 augustus 2003 had geoordeeld dat de terugvordering van de WAO-uitkering terecht was. Appellant had in december 1999 de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) geïnformeerd over een salarisverhoging, maar gedaagde besloot in juni 2002 tot terugvordering van bedragen die onterecht waren uitbetaald over de periode van 1 september 1999 tot en met 29 februari 2000.
De Raad overweegt dat op grond van artikel 57 van de WAO gedaagde bevoegd is om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen, maar dat gedaagde van deze bevoegdheid kan afzien indien er dringende redenen zijn. Appellant stelt dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege gewekte verwachtingen en zijn financiële situatie. De Raad stelt vast dat de financiële situatie van appellant niet uitzonderlijk genoeg is om van terugvordering af te zien. Appellant heeft niet voldoende onderbouwd dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem zou hebben.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreffende proceskosten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 18 oktober 2005, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt voor zover deze is aangevochten.