ECLI:NL:CRVB:2005:AU4325

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7206 OSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van indeling in sector 45 voor eiseres door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2005 uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, om haar eerder dan per 1 januari 2001 in te delen in sector 45, Zakelijke Dienstverlening III. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 november 2004, waarin verweerder had bepaald dat zij met ingang van 1 januari 2001 zou worden ingedeeld in sector 45, en tot die datum in sector 52, Uitzendbedrijven. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.J.M. van Ophuizen, stelde dat de indeling in sector 52 per 1 augustus 1998 onjuist was en dat er strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat zusterondernemingen wel eerder in sector 45 waren ingedeeld.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van het oorspronkelijke besluit rechtvaardigen. De Raad overwoog dat een bestuursorgaan bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet leidt tot een toetsing als een oorspronkelijk besluit. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de indeling in sector 52, maar dit bezwaar was ingetrokken. De Raad concludeerde dat de argumenten van eiseres niet nieuw waren en dat verweerder terecht geen aanleiding had om terug te komen op het besluit van 6 augustus 1998.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat de indeling van eiseres in sector 52 correct was en dat de herindeling per 1 januari 2001 ook rechtmatig was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in aanwezigheid van griffier M. Renden.

Uitspraak

04/7206 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 10 november 2004 heeft verweerder, beslissende op het bezwaarschrift van eiseres van 6 oktober 2000, bepaald dat eiseres met ingang van 1 januari 2001 is aangesloten bij sector 45. Zakelijke Dienstverlening III en tot die datum in sector 52. Uitzendbedrijven.
Namens eiseres heeft mr. W.J.M. van Ophuizen, advocaat te Lienden, op bij beroepschrift van 20 december 2004, aangevuld op 10 februari 2005, aangevoerde gronden beroep ingesteld tegen evenbedoeld besluit.
Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2005 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 juli 2005, waar voor eiseres is verschenen haar directeur [directeur] en [financieel manager], financieel manager bij eiseres, bijgestaan door mr. W.J.M van Ophuizen en N.C. de Vos, juridisch medewerker in de praktijk van mr. Van Ophuizen, en waar verweerder zich - na voorafgaand bericht - niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Het beroep van eiseres richt zich op de weigering van verweerder haar eerder dan per 1 januari 2001 in te delen in sector 45. Zakelijke Dienstverlening III.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 6 augustus 1998 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij per 1 augustus 1998 is aangesloten bij de sector 52. Uitleenbedrijven, risicopremiegroep Detacheringsbedrijven. Het tegen dit besluit aangetekend bezwaar is door eiseres bij brief van 17 november 1998 ingetrokken. Naar aanleiding van het per 1 januari 2001 in werking getreden Besluit indeling uitzendbedrijven (Stcrt. 2000, 49) heeft verweerder eiseres op 11 oktober 2000 de beslissing tot wijziging van haar indeling per 1 januari 2001 naar de sector 45. Zakelijke Dienstverlening III gezonden. In reactie op de vooraankondiging hiertoe heeft eiseres bij brief van 6 oktober 2000 te kennen gegeven hiermee volledig in te stemmen. Tevens heeft eiseres hierbij te kennen gegeven reeds destijds de mening te zijn toegedaan dat zij niet juist was ingedeeld en verzocht zij om premiecorrecties over de jaren 1998, 1999 en 2000. De brief van eiseres van 6 oktober 2000 is door (de rechtsvoorganger van) verweerder aangemerkt als bezwaarschrift tegen het besluit van 11 oktober 2000 en dat bezwaar is bij besluit van
19 maart 2001 ongegrond verklaard. Het door eiseres tegen dit besluit ingestelde beroep is door de Centrale Raad van Beroep bij uitspraak van 18 december 2003 (LJN: AO1105) niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift van eiseres is doorgezonden aan verweerder om het als bezwaarschrift tegen het besluit van 19 maart 2001 in behandeling te nemen. Daartoe heeft de Raad overwogen dat de brief van eiseres van 6 oktober 2000 moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen op het rechtens verbindend geworden besluit van verweerder van 6 augustus 1998. Het besluit van 19 maart 2001 bevat naar inhoud en strekking een weigering het verzoek van eiseres te honoreren en is derhalve een zogeheten primair besluit.
In dit geding staat nu ter beoordeling het besluit van verweerder van 10 november 2004 waarin het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 maart 2001 ongegrond is verklaard. Hiertoe heeft verweerder met name overwogen dat er geen nieuwe indelingstechnisch relevante feiten en omstandigheden zijn gebleken die een ander standpunt of een nader onderzoek rechtvaardigen.
Eiseres is van mening dat de indeling in sector 52. Uitleenbedrijven per 1 augustus 1998 onjuist was en dat er strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu haar zusterondernemingen wel voor 1 januari 2001 waren ingedeeld in sector 45. Zakelijke Dienstverlening III.
De Raad overweegt als volgt.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere besluit handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk een geval uit te gaan van het oorspronkelijke besluit en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Naar het oordeel van de Raad is van nieuwe feiten of omstandigheden niet gebleken. De door eiseres aangevoerde argumenten met betrekking tot de in haar ogen onjuiste indeling per 1 augustus 1998 hadden kunnen worden aangevoerd in de bezwaarprocedure tegen het besluit 6 augustus 1998, welke procedure door eiseres zelf is beëindigd door intrekking van het bezwaar, dan wel zien op de gevolgen van de inwerkingtreding van het Besluit indeling uitzendbedrijven. Dit laatste gegeven is juist de reden geweest voor de herindeling van eiseres per 1 januari 2001, waartegen als zodanig door eiseres geen bezwaren zijn ingebracht. Dat in de toelichting bij genoemd besluit is vermeld dat, wegens de ontwikkelingen in de uitzendbranche, de indeling via het Uitleenbesluit van 1958 niet meer in alle gevallen de wenselijke indeling teweegbracht en daarom het nieuwe Besluit tot stand is gebracht, maakt niet dat het oude Besluit zijn werking heeft verloren voor de jaren hier in geding en ook niet dat daarmee is gegeven dat de indeling gebaseerd op het oude Uitleenbesluit voor de jaren in geding onjuist zou zijn.
Tevens heeft de Raad bij zijn oordeel betrokken het door verweerder gehanteerde Datumbeleid indelingen dat slechts in bijzondere omstandigheden herindeling met terugwerkende kracht mogelijk maakt. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
Nu van nieuwe feiten of omstandigheden niet is gebleken, bestond er voor verweerder terecht geen aanleiding terug te komen van zijn besluit van 6 augustus 1998 en zal het beroep van eiseres ongegrond worden verklaard.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Renden.
GG210005