ECLI:NL:CRVB:2005:AU4296

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2733 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • J.L.P.G. van Thiel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering teveel betaalde WUV-uitkering in verband met na scheiding ontvangen alimentatie

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel betaalde WUV-uitkering aan eiseres, die na haar scheiding alimentatie ontving. Eiseres, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, was erkend als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Na haar scheiding van tafel en bed in september 2002 ontving zij alimentatie van haar echtgenoot. De Pensioen- en Uitkeringsraad heeft vastgesteld dat eiseres over de periode van 1 september 2002 tot 1 december 2003 een bedrag van € 8.920,50 teveel heeft ontvangen, omdat haar alimentatie niet in mindering was gebracht op haar uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Raad heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Raad overweegt dat de alimentatie die eiseres ontvangt als inkomen moet worden aangemerkt en dat dit op haar uitkering moet worden gekort, conform de Wet. De Raad concludeert dat de Pensioen- en Uitkeringsraad terecht heeft gehandeld door de uitkering van eiseres te verlagen en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. De Raad verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt het besluit van de verweerster.

Uitspraak

04/2733 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 27 april 2004, kenmerk JZ/L80/2004/0272, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vervolgens nog een nadere reactie ingestuurd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 25 augustus 2005. Aldaar is eiseres niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiseres, geboren [in] 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, door verweerster erkend als vervolgde in de zin van de Wet en is haar onder andere een periodieke uitkering toegekend.
Bij brief van 17 december 2001 heeft eiseres verweerster laten weten dat zij met ingang van 20 december 2001 vanwege langdurige ontwrichting van haar huwelijk gescheiden zal gaan leven van haar echtgenoot. Per 6 september 2002 is tussen eiseres en haar echtgenoot de scheiding van tafel en bed uitgesproken.
Bij besluit van 30 december 2003 heeft verweerster eiseres meegedeeld dat gebleken is dat eiseres vanaf september 2002 alimentatie ontvangt. Aangezien dit inkomen niet eerder op haar periodieke uitkering in mindering is gebracht, is haar over de periode 1 september 2002 tot 1 december 2003 een bedrag van € 8.920,50 te veel betaald. Besloten is dat hetgeen ingevolge de definitieve berekeningsbeschikking over 2002 te veel aan eiseres werd uitbetaald ten bedrage van € 2.273,99 teruggevorderd zal worden, en een bedrag van € 6.646,51, berekend als gevolg van de voorlopige bijstelling van de uitkering van eiseres van 1 januari 2003 tot 1 december 2003, na de definitieve vaststelling van de uitkering over het jaar 2003 van haar wordt teruggevorderd. Tevens is eiseres verzocht om per februari 2004 tot terugbetaling over te gaan met € 100,- per maand en is haar meegedeeld dat door de voorlopige bijstelling haar periodieke uitkering niet meer betaalbaar is.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het over de periode 1 september 2002 tot 1 januari 2003 terug te vorderen bedrag naar beneden bijgesteld, en het bezwaar van eiseres voor het overige ongegrond verklaard.
Gelet op hetgeen eiseres in beroep naar voren heeft gebracht, overweegt de Raad als volgt.
Verweerster heeft het bedrag van € 700,- dat eiseres vanaf 6 september 2002 maandelijks van haar echtgenoot ontvangt vanaf die datum gedeeltelijk, en vanaf oktober 2002 in zijn geheel op de aan eiseres toegekende periodieke uitkering in mindering gebracht. Verweerster heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet op grond van welk artikelonderdeel - kort gezegd - overige inkomsten van de uitkeringsgerechtigde op zijn of haar periodieke uitkering moeten worden gekort. Het bepaalde in dit artikelonderdeel is van dwingend recht en niet voor andere uitleg vatbaar dan in het bestreden besluit vermeld, terwijl de Wet ook overigens geen mogelijkheid biedt te dezen een ander besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wordt de uitkerings-gerechtigde die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij of zij is gehuwd, aangemerkt als zijnde ongehuwd. Niet in geschil is dat eiseres sedert december 2001 duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Volgens de Wet moet zij dus als ongehuwd worden aangemerkt waardoor (behoudens eventuele kinderbijslag, waarvan hier geen sprake is) alle door haar ontvangen gelden op grond van het hierboven genoemde artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, als inkomsten wordt aangemerkt die op haar periodieke uitkering moeten worden gekort.
Op grond van het voorgaande is de Raad van oordeel dat verweerster terecht en op goede gronden heeft vastgesteld dat het door eiseres ontvangen bedrag van € 700,- inkomsten in de zin van de Wet is en dat dit op de haar toekomende periodieke uitkering moet worden ingehouden. De grief van eiseres dat het gedurende hun samenwoning door haar ontvangen huishoudgeld van haar echtgenoot ook nimmer nadelige gevolgen heeft gehad voor haar periodieke uitkering, maakt dat oordeel niet anders nu na het beëindigen van het samenwonen per december 2001 een voor de Wet geheel andere situatie is ontstaan.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres niet kan slagen en het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Aangezien de Raad geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van de proceskosten, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen
HD
29.09