ECLI:NL:CRVB:2005:AU3981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2339 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ouderdomspensioen AOW en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 maart 2004, waarin zijn verzoek om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) werd afgewezen. Appellant had een aanvraag ingediend voor een Duits ouderdomspensioen, dat volgens artikel 86 van EG-Verordening 1408/71 ook als een aanvraag voor AOW-pensioen moest worden beschouwd. De Sociale verzekeringsbank had appellant een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 72% van het volledige pensioen voor een gehuwde, met de mededeling dat er geen sprake was van een bijzonder geval, waardoor de terugwerkende kracht van de toekenning beperkt bleef tot één jaar voor de aanvraagdatum.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 7 oktober 2005 behandeld. Tijdens de zitting is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door zijn zoon, terwijl de Sociale verzekeringsbank werd vertegenwoordigd door mr. A.F.L.B. Metz. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid, omdat niet voldoende rekening was gehouden met de aanvraag voor het Duits ouderdomspensioen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de Sociale verzekeringsbank een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de aanvraag van appellant.

Daarnaast heeft de Raad de Sociale verzekeringsbank veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 35,60 voor reiskosten. Ook is bepaald dat de Sociale verzekeringsbank het door appellant betaalde griffierecht van € 133,- dient te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de noodzaak om aanvragen in hun geheel te beoordelen, vooral wanneer er sprake is van internationale aspecten zoals in dit geval.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2339 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 maart 2004, nr. 03/1769 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 september 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn zoon H.M. Brandwagt, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 7 november 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde zijn besluit van 11 augustus 2003 gehandhaafd, waarbij met ingang van 1 juni 2002 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant is toegekend ter hoogte van 72% van het volledige pensioen voor een gehuwde. Daarbij is overwogen dat er geen sprake is van een bijzonder geval, zodat het pensioen niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar voor de eerste dag van de maand waarin de aanvraag werd ingediend kan worden toegekend.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep is door en namens appellant wederom aangevoerd dat wel sprake is van een bijzonder geval, zodat aanspraak bestaat op ouderdomspensioen vanaf september 1999 in welke maand appellant de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Ter zitting van de Raad is namens gedaagde medegedeeld dat het bestreden besluit niet wordt gehandhaafd, nu uit de gedingstukken blijkt dat door of namens appellant in
januari 2000 een aanvraag om een Duits ouderdomspensioen is ingediend, welke aanvraag volgens appellant heeft geleid tot toekenning van een Duits ouderdomspensioen. Desgevraagd heeft de gemachtigde van gedaagde medegedeeld dat deze aanvraag gelet op artikel 86 van EG-Verordening 1408/71 tevens aangemerkt moet worden als een aanvraag om een Nederlands ouderdomspensioen en dat een nieuwe beslissing op bezwaar genomen moet worden waarbij met dit gegeven rekening gehouden dient te worden.
Ook de Raad is van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak en het daarbij gehandhaafde bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen en dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 35,60 voor reiskosten van appellant, te betalen door de Sociale verzekeringsbank.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene;
Veroordeelt de Sociale verzekeringbank in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 35,60;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het door appellant betaalde griffierecht ad € 133,- dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) C.D.A. Bos.
MH