ECLI:NL:CRVB:2005:AU3752

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1632 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ontslag ambulancechauffeur en de vereisten voor functioneren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambulancechauffeur tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, waarbij hem eervol ontslag werd verleend wegens het niet voldoen aan de functie-eisen. De appellant was sinds 1 juli 2002 tijdelijk aangesteld en kreeg op 28 augustus 2002 een waarschuwingsgesprek waarin hem werd meegedeeld dat hij binnen drie weken zijn functioneren diende te verbeteren. Ondanks het volgen van protocollen en het bestuderen van een medisch zakwoordenboek, voldeed appellant niet aan de verwachtingen van zijn leidinggevende. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beoordeling van appellant niet correct was uitgevoerd, omdat deze niet met hem was besproken voordat deze werd vastgesteld. Desondanks werd het ontslag als rechtmatig beschouwd, omdat appellant niet in staat was om zelfstandig te functioneren na een periode van begeleiding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor wat betreft de beoordeling, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het ontslag. Tevens werd de gemeente ’s-Gravenhage veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan de appellant.

Uitspraak

04/1632 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 februari 2002, nr. AWB 03/0650 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift en desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Weekers, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.M. Langemeijer, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is met ingang van 1 juli 2002 voor de periode van een jaar aangesteld in tijdelijke dienst bij de Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn, produktgroep ambulance-vervoer in de functie van ambulancechauffeur.
1.2. Bij besluit van 16 september 2002, verzonden op 30 september 2002, heeft gedaagde appellant wegens het niet voldoen aan de voor de functie te stellen eisen met ingang van 1 november 2002 eervol ontslag verleend. Bij besluit van 17 september 2002 heeft de directeur Volksgezondheid een beoordeling over de periode van 1 juli tot en met
11 september 2002 van appellant vastgesteld.
1.3. Bij besluit van 7 januari 2003 zijn de bezwaren van appellant tegen de onder 1.2. genoemde besluiten ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 7 januari 2003 ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. Ten aanzien van de beoordeling overweegt de Raad dat hij appellant kan volgen in zijn grief dat deze ingevolge artikel 4, eerste lid, van de toepasselijke Beoordelings-regeling 1984 met hem besproken had moeten worden en voor gezien getekend, alvorens deze werd vastgesteld door het hoofd van dienst. Dat appellant ten tijde van de beoordeling reeds geen werkzaamheden meer verrichtte doet aan dit vereiste niet af, nu niet is gebleken dat appellant niet voor een beoordelingsgesprek had kunnen worden opgeroepen. Gegeven echter de omstandigheid dat appellant de beoordeling toegezonden heeft gekregen en appellant noch in bezwaar noch in beroep grieven heeft aangevoerd tegen de in de beoordeling weergegeven oordelen, zal de Raad, met vernietiging van de aangevallen uitspraak in zoverre, het bestreden besluit vernietigen voorzover het de beoordeling betreft, maar de rechtsgevolgen ervan in stand laten.
3.2. Met betrekking tot het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslag overweegt de Raad dat hij de rechtbank kan volgen in het oordeel dat voldoende vaststaat dat appellant niet heeft voldaan aan de in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen. Blijkens de gedingstukken schortte het met name aan de juiste houding, kennis en gedrag van appellant. Appellant werd, in tegenstelling tot hetgeen bij onervaren ambulancechauf-feurs gebruikelijk was en haalbaar was gebleken, niet in staat geacht na 12 weken begeleiding door een ervaren chauffeur, als zelfstandig ambulancechauffeur te gaan functioneren. Omdat de leidinggevende van appellant dit constateerde is op 28 augustus 2002 met hem afgesproken dat hij de gebreken in zijn wijze van functioneren binnen drie weken diende te verbeteren en dat dit zijn laatste kans betrof, hetgeen hem bij brief van 29 augustus 2002 is bevestigd. Als belangrijk punt werd hierbij aangegeven dat appellant zijn houding ten opzichte van patiënten en familie diende te veranderen, maar ook zijn (verdedigende) houding ten opzichte van collega’s en begeleiders, met name als hij op fouten werd gewezen of als er aanwijzingen werden gegeven. Verder diende appellant de voor de medische assistentie in zijn functie benodigde kennis op peil te brengen. Hierop heeft appellant weliswaar de protocollen bestudeerd en een medisch zakwoordenboek aangeschaft, maar volgens zijn begeleider schortte het aan de praktische toepassing daarvan en kon op grond van de ervaringen vanaf 28 augustus 2002, waar-onder signalen van ambulanceverpleegkundigen, niet worden verwacht dat appellant binnen redelijke tijd als zelfstandig ambulancechauffeur zou kunnen functioneren. De Raad heeft hierbij geen aanleiding gevonden de bevindingen van de (ervaren) begeleider van appellant niet als uitgangspunt te nemen, te meer nu appellant weinig heeft ingebracht tegen de door deze begeleider met betrekking tot de inwerkperiode van appellant gegeven evaluatie.
3.3. De Raad acht de periode van twee weken na het waarschuwingsgesprek van
28 augustus 2002 welke appellant feitelijk is gegund om zich te verbeteren weliswaar kort, maar onder de gegeven omstandigheden niet onaanvaardbaar. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat in een intensieve begeleiding was voorzien. Desondanks en hoewel appellant uitdrukkelijk de wacht was aangezegd trad in onvoldoende mate verbetering in zijn wijze van functioneren op. Voor de verwachting dat appellant binnen afzienbare tijd alsnog aan de eisen zou kunnen voldoen, bestond dan ook geen grond meer. Daarbij is van belang dat, gezien de aard van de functie en het daarin optredende afbreukrisico, aan ambulancechauffeurs strenge eisen mogen worden gesteld.
3.4. Gezien het vorenstaande was gedaagde naar het oordeel van de Raad bevoegd aan appellant ontslag te verlenen en kan de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik is gemaakt ook in hoger beroep de rechterlijke toetsing doorstaan.
4. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet in het vorenstaande aanleiding om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep ten bedrage van € 654,70 en in hoger beroep ten bedrage van € 656,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover deze betrekking heeft op de beoordeling;
Verklaart het beroep tegen het besluit voorzover dit de beoordeling betreft gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant ten bedrage van € 1.310,70, te betalen door de gemeente ’s-Gravenhage;
Bepaalt dat de gemeente ’s-Gravenhage aan appellant het in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 314,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P. van der Wal.
HD
31.08