ECLI:NL:CRVB:2005:AU3148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2162 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WUBO-uitkering op basis van gezondheidsklachten door gebeurtenissen tijdens de Japanse bezetting en Bersiap-periode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2005 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, die een aanvraag had ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de aanvraag had afgewezen. Eiseres, geboren in 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, stelde dat haar gezondheidsklachten het gevolg waren van gebeurtenissen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap-periode. De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag op 5 juli 2002 was afgewezen omdat onvoldoende was aangetoond dat eiseres was getroffen door oorlogsgeweld zoals bedoeld in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO). Na herbeoordeling van de aanvraag op 21 februari 2003 werd erkend dat eiseres getroffen was door oorlogsgeweld, maar de aanvraag werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat er sprake was van blijvende invaliditeit als gevolg van deze gebeurtenissen.

De Raad overwoog dat voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer niet alleen de aanwezigheid van oorlogsgeweld van belang is, maar ook de directe relatie tussen dat geweld en het letsel van de betrokkene. De medische gegevens toonden aan dat de psychische klachten van eiseres niet specifiek waren ontstaan door de internering in het Pekato-kamp, maar eerder het gevolg waren van een combinatie van omstandigheden tijdens de Japanse bezetting en de Bersiap-periode. De Raad concludeerde dat de klachten van eiseres niet voldeden aan de eisen van de Wet, die vereist dat er sprake is van lichamelijk of psychisch letsel dat leidt tot blijvende invaliditeit.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit. De Raad achtte het besluit van de verweerster deugdelijk voorbereid en gemotiveerd, en er waren geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verweerster, dat er geen causaal verband was tussen de gezondheidsklachten van eiseres en de oorlogsgebeurtenissen.

Uitspraak

04/2162 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 11 maart 2004, kenmerk JZ/A70/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft mr. W. Boers, advocaat te Overveen, als gemachtigde van eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift, aangevuld bij brief van 21 mei 2004, is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 augustus 2005. Aldaar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Boers voornoemd. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, geboren in 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, in december 2001 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en in aanmerking te worden gebracht voor - onder meer - een periodieke uitkering. Eiseres heeft die aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die naar haar mening het gevolg zijn van gebeurtenissen welke hebben plaatsgevonden tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en de daaropvolgende, zogenoemde, Bersiap-periode.
Deze gebeurtenissen betroffen volgens eiseres:
Tijdens de Japanse bezetting
1. het meemaken van bombardementen tijdens de Japanse inval;
2. het meemaken van een huisuitzetting;
3. het vluchten voor bombardementen;
4. de internering in het Pekato-kamp;
Gedurende de Bersiap-periode
5. de evacuatie door Australische militairen naar het Peace-kamp;
6. het meemaken van beschietingen.
Bij besluit van 5 juli 2002 heeft verweerster de aanvraag afgewezen op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet.
Verweerster heeft, naar aanleiding van de behandeling van een aanvraag van eiseres in het kader van de WUV, bovengenoemde aanvraag ambtshalve herbeoordeeld en bij besluit van 21 februari 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, alsnog aanvaard dat eiseres getroffen is geweest door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten de internering in het Pekato-kamp - maar de aanvraag voor het overige afgewezen op de grond dat ten aanzien van eiseres niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk of psychisch letsel tengevolge van de oorlogscalamiteiten, leidende tot blijvende invaliditeit.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Naar uit de stukken blijkt is het standpunt van verweerster in overeenstemming met het in bezwaar gegeven advies van de geneeskundig adviseur P. Windels, arts. Dat advies berust op een rapport van onderzoek van eiseres op 26 november 2002 door de arts
G. Kho, waarbij is betrokken de van de huisarts van eiseres ontvangen medische informatie.
Uit genoemd rapport komt naar voren dat er bij eiseres weliswaar sprake is van causaal psychisch letsel (te weten een lichte incomplete posttraumatische stressstoornis) maar dat dit letsel slechts voor een zeer gering deel is toe te schrijven aan de bevestigde oorlogsgebeurtenis en bovendien niet gepaard gaat met zodanige beperkingen dat gesproken kan worden van een invaliditeit in de zin van de Wet.
Voorts is geoordeeld dat de lichamelijke klachten (hoge bloeddruk gepaard gaande met duizeligheid en hoofdpijn, rug- en knieklachten, oogklachten, hoestklachten), evenmin in het vereiste verband kunnen worden gebracht, nu deze klachten grotendeels berusten op leeftijdsgebonden dan wel constitutionele afwijkingen.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van het advies deugdelijk voorbereid en gemotiveerd.
Uit de ter beschikking staande medische gegevens is de Raad niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseur, op basis van die gegevens bij het bestreden besluit ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend causaal psychische en/of lichamelijk letsel.
Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat, zoals uit het voorgaande blijkt, voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer niet alleen van belang is of er sprake is van onder de Wet vallend oorlogsgeweld, maar ook of dat oorlogsgeweld bij de betrokkene heeft geleid tot blijvende invaliditeit. Daarbij dient sprake te zijn van een directe relatie tussen het letsel en de oorlogscalamiteiten in de zin van de Wet, in dit geval de eerdergenoemde internering in het Pekato-kamp. Uit de medische gegevens komt naar voren dat de bij eiseres bestaande psychische klachten niet specifiek zijn ontstaan door bedoelde internering, maar veeleer het gevolg zijn van het geheel van (ook persoonlijke) omstandigheden gedurende de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië alsmede de daarop volgende Bersiap-periode. Het betreft hier algemene oorlogsomstan-digheden waaraan eenieder in meerder of mindere mate heeft blootgestaan, welke als zodanig niet onder de werking van de Wet kunnen worden gebracht.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond en dient het ingestelde beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal
HD
16.09