ECLI:NL:CRVB:2005:AU2907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7316 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van tegemoetkoming krachtens de Zvoo-regeling en de betekenis van inkomsten bij loonbeslag op pensioen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 11 november 2004 een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. De zaak betreft de vaststelling van een tegemoetkoming op grond van de Zvoo-regeling, die betrekking heeft op ziektekostenvoorzieningen voor onderwijs- en onderzoekpersoneel. Appellant ontving een tegemoetkoming van € 700,29, maar was van mening dat het bedrag dat in aanmerking werd genomen voor de berekening van deze tegemoetkoming, onjuist was, omdat er een loonbeslag op zijn pensioen was gelegd. De rechtbank oordeelde dat de minister de inkomsten van appellant correct had vastgesteld, maar appellant was het daar niet mee eens.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 september 2005 behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat de minister bij de berekening van de tegemoetkoming het bruto ABP-pensioen van appellant correct in aanmerking heeft genomen, zonder rekening te houden met het loonbeslag. De Raad oordeelde dat de Zvoo-regeling bepaalt dat alle inkomsten uit of in verband met arbeid, inclusief pensioenen, moeten worden meegerekend. Appellant's argument dat het niet ontvangen bedrag door het loonbeslag in mindering zou moeten worden gebracht, werd verworpen. De Raad concludeerde dat de minister de wet correct had toegepast en dat de door appellant aangevoerde onbillijkheid van de regeling niet kon leiden tot een andere uitkomst.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Zvoo-regeling en de definitie van inkomsten in het kader van de regeling, waarbij het belang van de wetgeving en de interpretatie daarvan centraal staat.

Uitspraak

04/7316 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij (aanvullend) beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 november 2004, nr. SBR 03/2414, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door R. de Roo, medewerker van KPMG FlexSourcing B.V.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij beschikking van gedaagde van 20 juni 2003 is aan appellant, betrokkene in de zin van de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel (Zvoo-regeling), over het declaratietijdvak februari 2002 tot en met januari 2003 een tegemoet-koming op grond van die regeling toegekend van € 700,29. Gedaagde is bij de vast-stelling van het voor de berekening van dit bedrag in aanmerking te nemen zogenoemde Zvoo-inkomen uitgegaan van onder meer een ABP-pensioen van € 33.225,89. Dit bedrag komt overeen met het op de Jaaropgave 2002 vermelde bedrag.
1.2. Gedaagde heeft er geen rekening mee gehouden dat van het pensioen een gedeelte niet aan appellant is uitbetaald wegens een loonbeslag op dat pensioen. Het bezwaar van appellant tegen deze laatste berekeningswijze is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 27 augustus 2003.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit vernietigd maar zij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. Appellant kan zich daarmee niet verenigen. Hij is van opvatting dat het in de Zvoo-regeling niet gaat om ontvangen inkomsten uit of in verband met arbeid (een kasbegrip), maar om geld dat hij per saldo heeft genoten als opbrengst van arbeid (het arbeidsrechtelijk begrip inkomsten). De in het uitkeringstijdvak door de uitkeringsinstantie terugbetaalde arbeidsinkomsten uit vroegere arbeid dienen zijns inziens in mindering te worden gebracht op de in dat tijdvak aan hem uitbetaalde inkomsten uit vroegere arbeid.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Voor de vaststelling van de tegemoetkoming moet gedaagde blijkens de artikelen 9 en 10 van de Zvoo-regeling onder meer in aanmerking nemen de inkomsten van betrokkene in het desbetreffende tijdvak of het kalenderjaar waarin de eerste maand van dat tijdvak valt. In artikel 2 van de Zvoo-regeling is, voorzover hier van belang, bepaald dat onder “inkomsten” moet worden verstaan alle door de betrokken minister nader te bepalen inkomsten uit of in verband met arbeid, daartoe medegerekend pensioenen.
4.2. In het Besluit uitvoering Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel heeft gedaagde uitvoering gegeven aan dat artikel 2. In artikel 1 van dat uitvoeringsbesluit is bepaald dat tot de inkomsten uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Zvoo-regeling worden gerekend:
“a. loon als bedoeld in paragraaf 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;
c. uitkeringen of pensioenen met inbegrip van de daarop verleende toeslagen en aanvullingen…
….”.
4.3. Gedaagde heeft op juiste wijze toepassing gegeven aan evenvermeld onderdeel c door het gehele (bruto) ABP-pensioen over het relevante kalenderjaar in aanmerking te nemen. Bedoeld onderdeel biedt geen ruimte om op dat bedrag bedragen in mindering te brengen, ook niet een bedrag dat niet tot uitbetaling is gekomen wegens een loonbeslag dat betrekking heeft op terugbetaling van vroeger genoten inkomsten uit arbeid.
4.4. In evenvermeld onderdeel a is evenmin een grond gelegen voor de verplichting of bevoegdheid van gedaagde om het niet aan appellant uitbetaalde bedrag in mindering te brengen op de in aanmerking te nemen inkomsten. De door appellant voorgestane, onder 3. weergegeven benadering van het sommeren van terugbetaalde arbeidsinkomsten uit vroegere arbeid met de uitbetaalde inkomsten uit vroegere arbeid, kan niet worden teruggevoerd op paragraaf 2 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Immers, ingevolge die paragraaf wordt onder loon slechts verstaan al hetgeen uit een tegenwoordige dienstbetrekking wordt genoten. En bij het door appellant bedoelde bedrag gaat het om inkomsten uit een vroegere dienstbetrekking.
4.5. Hetgeen door appellant is aangevoerd omtrent de (on)billijkheid van deze wettelijke regeling, kan aan de werking daarvan niet afdoen. Voorzover het al niet gaat om wetgeving in formele zin, kan niet worden gezegd dat de (materiële) wetgever bij afweging van de betrokken belangen redelijkerwijs niet tot het hierboven geschetste stelsel heeft kunnen komen.
5. De Raad komt daarom tot de conclusie dat gedaagde het door appellant bedoelde bedrag terecht mede in aanmerking heeft genomen bij de bepaling van het Zvoo-inkomen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. In het vorenstaande vindt de Raad geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) J.P. Mulder.