ECLI:NL:CRVB:2005:AU2553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-2165 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2005, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de vraag of appellant nog procesbelang heeft bij verdere procedurele stappen, nu hij reeds de maximale uitkering heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 september 2005 uitspraak gedaan.

De Raad constateert dat appellant, gezien het feit dat hij de volledige WAO-uitkering heeft bereikt, geen direct procesbelang heeft bij het verder procederen over de medische onderbouwing van zijn uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, en deze conclusie wordt door de Raad bevestigd. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en er is geen plaats voor schadevergoeding zoals door appellant verzocht.

De uitspraak benadrukt dat de beroepsgrond van appellant, die zich richt op de medische onderbouwing van zijn arbeidsongeschiktheid, niet als een rechtens relevant belang kan worden aangemerkt in deze procedure. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant niet-ontvankelijk.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/2165 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2005, nummer WAO 04/2991-SON, waarbij het door hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk werd verklaard en waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 augustus 2005, waar appellant -zoals hij tevoren had medegedeeld- niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen de heer W.L.J. Weltevrede, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 20 april 2004 heeft gedaagde bij gelegenheid van de vijfdejaars herbeoordeling aan appellant bericht dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke sinds 4 januari 1999 (besluit van
8 februari 1999) werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, op arbeidskundige gronden ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij beslissing op bezwaar van 6 september 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het door appellant tegen deze beslissing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard.
In beroep en ook in hoger beroep, laatstelijk blijkend uit het aanvullend hoger beroepschrift van 6 mei 2005, heeft appellant het standpunt ingenomen dat de conclusie neergelegd in het besluit van 20 april 2004, inhoudende dat hij ook na 4 januari 2004 in aanmerking komt voor een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering, op zichzelf juist is. Hij meent echter dat de aan dit besluit ten grondslag liggende overwegingen onjuist zijn, nu hij verdergaande medische beperkingen heeft dan door gedaagde is aangenomen.
In tegenstelling tot de 20 uur die zij in de Functionele arbeidsmogelijkhedenlijst (FML) van 23 december 2003 heeft aangegeven, zou de verzekeringsarts S.R. Hofman tegen hem gezegd hebben dat hij maximaal 10 uur per week kan werken, aldus appellant. Hierover heeft hij nog een klacht ingediend bij het Uwv.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad stelt vast dat in het bestreden besluit, met inachtneming van de ter zake geldende wettelijke maatstaf, is neergelegd dat appellant in de door hem gestelde mate arbeidsongeschikt is en dat op die grond is besloten tot ongewijzigde voortzetting van de door hem genoten arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Appellant kan met zijn hoger beroep niet méér bewerkstelligen dat wat hij met het instellen van dat beroep heeft beoogd. De uitsluitend op de achterliggende medische onderbouwing gerichte beroepsgrond kan in dit geding niet als een rechtens relevant belang worden aangemerkt.
De Raad stelt vast dat appellant, gegeven het feit dat hij het in de onderhavige procedure maximaal haalbare resultaat -zijnde een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering- reeds heeft bereikt, geen rechtstreeks op de WAO terug te voeren procesbelang heeft aangegeven. Ook de feitelijke gang van zaken rondom de herkeuring -wat daar verder ook van zij- levert niet een dergelijk belang op.
Gelet hierop komt het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank, dat appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit zodat om die reden het tegen dat besluit gerichte beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, voor bevestiging in aanmerking.
Nu het hoger beroep niet slaagt is er voor vergoeding van schade als door appellant verzocht ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geval geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.D. Streefkerk.
Gw