ECLI:NL:CRVB:2005:AU2405
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- C.M. van Wechem
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Verzekering voor aandeelhouder B.V. en gezagsverhouding in werknemersverzekeringswetten
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant, die aandeelhouder is van een besloten vennootschap (B.V.) met 42% van de aandelen, verzekerd is voor de werknemersverzekeringswetten met betrekking tot zijn werkzaamheden voor de B.V. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond had verklaard. Het besluit van 11 november 2003 stelde appellant niet verplicht verzekerd te zijn onder de werknemersverzekeringswetten. Appellant betoogt dat zijn arbeidsverhouding met de vennootschap moet worden aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking, gebaseerd op een arbeidsovereenkomst die van 1 september 2000 tot 31 december 2002 liep. Hij stelt dat hij onder gezag van de Raad van Bestuur van de vennootschap werkte.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet gevolgd. De Raad oordeelt dat, zelfs als de arbeidsovereenkomst enige zelfstandige betekenis heeft, deze niet leidt tot een dienstbetrekking. De Raad concludeert dat er geen gezagsverhouding bestaat tussen appellant en de vennootschap, omdat hij niet onder het gezag van de algemene vergadering van aandeelhouders werkt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de arbeidsverhouding van appellant niet als een dienstbetrekking kan worden beschouwd, conform de relevante artikelen van de werknemersverzekeringswetten en de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder.