[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Zeeburg van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2003, nrs. AWB 03/4697 AW en AWB 03/4525 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend en zijn nadere stukken ingezonden.
Bij uitspraak van 10 februari 2004, nr. 04/76 AW-VV, heeft de voorzieningenrechter van de Raad het verzoek van appellant afgewezen om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het geding is behandeld ter zitting van 28 juli 2005. Appellant is, na voorafgaand schriftelijk bericht dienaangaande, niet verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.C. Kruyswijk, advocaat te Alkmaar, en door [medewerkers], beiden werkzaam bij het stadsdeel Zeeburg.
1.1. Onder verwijzing overigens naar het in de aangevallen uitspraak gegeven overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant was sedert 1 november 2001 als allround medewerker burgerzaken werkzaam bij het stadsdeel Zeeburg (hierna: het Stadsdeel). Naar aanleiding van een verklaring, opgemaakt op 28 november 2002, van een collega van appellant (H.) heeft het Hoofd Publiekscentrum van het Stadsdeel een onderzoek ingesteld naar de door appellant op 26 november 2002 verrichte transacties. Hieruit bleek dat bij de balie waar appellant die dag werkzaam was een uittreksel was verstrekt zonder dat daarvoor een betaling was geregistreerd op de kassa en zonder dat die kassa een kasverschil vertoonde.
1.3. Bij besluit van 4 februari 2003 heeft gedaagde appellant wegens geconstateerd plichtsverzuim met toepassing van artikel 1003, eerste lid, aanhef en onder f, van het Ambtenarenreglement gemeente Amsterdam (hierna: ARA) de disciplinaire straf van ontslag, zoals bedoeld in artikel 1001 van het ARA, opgelegd.
1.4. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door gedaagde bij besluit van
19 augustus 2003 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft het verzoek van appellant om bij voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen afgewezen en, met toepassing van het eerste lid van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1. Appellant stelt in hoger beroep - samengevat - dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de betrouwbaarheid van de verklaring van H. Voorts stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de reële mogelijkheid dat appellant het uittreksel - wellicht abusievelijk - kosteloos heeft verstrekt, hetgeen niet ongebruikelijk is.
3.2. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat hij in grote lijnen de overwegingen in de aangevallen uitspraak onderschrijft. Hij voegt daar naar aanleiding van het in hoger beroep aangevoerde nog het volgende aan toe.
4.2. De resultaten van het naar aanleiding van de verklaring van H. door het Hoofd Publiekscentrum ingestelde onderzoek naar de door appellant op 26 november 2002 verrichte transacties en kashandelingen sluiten volledig aan bij de verklaring van H. omtrent hetgeen zij meende te hebben waargenomen op die datum. Daartegenover zijn door appellant slechts blote ontkenningen geplaatst. In het licht hiervan ziet de Raad geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van H.
4.3. Voorts is ter zitting door gedaagde genoegzaam nader toegelicht dat de kans dat appellant - wellicht per abuis - een kosteloos uittreksel zou hebben verstrekt te verwaarlozen is. Verstrekking van een kosteloos uittreksel komt alleen voor in uitzonderingssituaties, met name indien onmiddellijk ook een nieuw paspoort wordt aangevraagd. Een routinematige vergissing is daarom vrijwel uitgesloten en, aangezien uit het door het Hoofd Publiekscentrum ingestelde onderzoek is gebleken dat door degene aan wie appellant op 26 november 2002 het gratis uittreksel zou hebben verstrekt, niet gelijktijdig een nieuw paspoort is aangevraagd, kan de uitgifte van het kosteloze uittreksel evenmin daardoor worden verklaard. Immers, in het geval dat een gratis uittreksel wordt verstrekt omdat gelijktijdig een paspoort is aangevraagd, is óók sprake van een op de kassa geregistreerde betaling, namelijk voor het aangevraagde paspoort.
4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat appellant zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen en zich aldus - verwijtbaar - schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, zodat gedaagde bevoegd was appellant disciplinair te straffen.
4.5. De Raad acht het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit, gezien de aard en ernst van de gedragingen, de betekenis hiervan voor het functioneren van appellant binnen het Stadsdeel en de door gedaagde terecht gestelde eisen met betrekking tot betrouwbaarheid en integriteit van medewerkers van de dienst burgerzaken, niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant een gewaarschuwd man was en dat sprake is van doorgaand op onbetrouwbaarheid wijzend gedrag.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Koerts als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.