ECLI:NL:CRVB:2005:AU1995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1273 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellant te herzien naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die in Griekenland woont, had eerder een WAO-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Hij stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en dat hij nu voor 67% arbeidsongeschikt werd geacht in Griekenland.

De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van medische rapportages, waaronder die van cardiologen Vermeulen en Van Rossum. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de belastbaarheid van appellant was overschat door de gedaagde. De deskundigen waren van mening dat appellant in staat was om de hem voorgehouden functies in een volledige dagtaak te vervullen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van gedaagde op een juiste en zorgvuldige medische grondslag berustte.

De Raad wees erop dat voor de aanspraak op een Nederlandse WAO-uitkering bepalend is of er sprake is van een relevant verlies aan verdiencapaciteit op de Nederlandse arbeidsmarkt. De omstandigheid dat appellant in Griekenland voor 67% arbeidsongeschikt wordt geacht, leidde niet tot een ander oordeel, omdat de criteria en medische gegevens waarop dit percentage was gebaseerd onduidelijk waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1273 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Griekenland), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan het Lisv, dan wel de rechtsvoorganger, zijnde in dit geval het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor het Vervoer.
Appellant heeft op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2003, nr. WAO 00/282, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 17 juni en 30 juni 2005 zijn namens appellant nog enkele stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 juli 2005, waar appellant -met kennisgeving- niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. N. Strikwerda, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellant is werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur. Op 5 augustus 1993 heeft appellant deze werkzaamheden gestaakt wegens hartklachten. Gedaagde heeft vervolgens bij besluit van 5 december 1995 met ingang van 4 augustus 1994 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellant toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Blijkens de aan dit besluit ten grondslag liggende stukken golden voor appellant vanaf 4 augustus 1994 beperkingen in verband met een status na een myocardinfarct in augustus 1993 en een status na een coronaire bypass-operatie in oktober 1993. Appellant werd rekening houdend met deze beperkingen geschikt geacht om te hervatten in duurzaam loonvormende arbeid. Het door appellant tegen deze beslissing ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 18 september 1998 ongegrond verklaard, welke uitspraak door de Raad is bevestigd bij uitspraak van
23 december 2002.
Namens appellant is in oktober 1998, onder verwijzing naar medische gegevens vanuit Griekenland, aan gedaagde verzocht appellant in Nederland te onderzoeken, omdat sprake zou zijn van een toename van de cardiale beperkingen van appellant vanaf juni 1997. Appellant is vervolgens in januari 1999 in Nederland onderzocht door de cardioloog
dr. A. Vermeulen en de verzekeringsarts J. van Oort. De verzekeringsarts heeft op grond van eigen onderzoek en de bevindingen van de cardioloog geconcludeerd dat sprake is van toegenomen beperkingen vanaf juni 1997. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd, volgens welke er met inachtneming van die beperkingen sprake is van geschiktheid tot het verrichten van een aantal functies, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van ongeveer 21%.
Bij besluit van 12 mei 1999 heeft gedaagde geweigerd de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, te herzien naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. Namens appellant is in de bezwaarfase nadere medische informatie overgelegd. Gedaagdes bezwaarverzekeringsarts heeft na kennisneming van deze gegevens geen aanleiding gevonden meer beperkingen aan te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daarop het verlies aan verdiencapaciteit van appellant nader berekend op 15,4%. Op grond van deze adviezen heeft gedaagde bij besluit van 24 januari 2000 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft aanleiding gevonden appellant te laten onderzoeken door de cardioloog prof. dr. A.C. van Rossum, die in zijn rapportage van 11 april 2001 tot de slotsom is gekomen dat vanaf 1997 sprake is van een redelijk stabiele situatie van de angina pectoris van appellant. De deskundige kan zich verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant en acht appellant in staat de hem voorgehouden functies in een volledige dagtaak te verrichten. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard, overwegende dat er geen aanleiding bestaat de conclusie van voornoemde deskundige niet te volgen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij voor 67% arbeidsongeschikt wordt geacht in Griekenland.
De Raad stelt voorop dat in deze procedure geen acht kan worden geslagen op de namens appellant bij brieven van 17 juni 2005, ingekomen ter griffie van de Raad op
21 juni 2005, en 30 juni 2005 toegezonden stukken, nu die stukken niet zijn ingezonden binnen de termijn bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad dient in deze procedure te beoordelen of gedaagde terecht heeft geweigerd de aan appellant toegekende WAO-uitkering te herzien naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid, in verband met toegenomen beperkingen vanaf juni 1997.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Gelet op de rapportages van de cardiologen Vermeulen en Van Rossum bestaan er naar het oordeel van de Raad geen aanwijzingen voor de conclusie dat gedaagde de belastbaarheid van appellant vanaf juni 1997 heeft overschat. Gedaagdes verzekeringsarts heeft de voor appellant geldende beperkingen gebaseerd op de bevindingen van cardioloog Vermeulen en de cardioloog Van Rossum heeft desgevraagd aangegeven dat hij zich kan verenigen met de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Voorts acht de deskundige Van Rossum appellant in staat de hem voorgehouden functies in een volledige dagtaak te vervullen. De Raad is derhalve van oordeel dat het bestreden besluit berust op een juiste en zorgvuldige medische grondslag. Verder heeft gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, uitgaande van de nader vastgestelde resterende verdiencapaciteit en het in de eerdere procedure niet bestreden -inmiddels geïndexeerde- maatmaninkomen, op goede gronden vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%.
Het feit dat appellant in Griekenland, kennelijk vanaf 2001, voor 67% arbeidsongeschikt wordt geacht vermag de Raad niet tot een ander oordeel te brengen. Allereerst is onduidelijk gebleven op grond van welke medische of andere gegevens en aan de hand van welke criteria dit percentage is vastgesteld. Voorts wijst de Raad erop dat voor de aanspraak op een Nederlandse WAO-uitkering bepalend is of op grond van de in die wet gehanteerde systematiek sprake is van een relevante mate van arbeidsongeschiktheid. Daarbij is van doorslaggevend belang of sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit, als gevolg van ziekte of gebrek, bij het verrichten van werk op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2005.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) C.D.A. Bos.
RG