ECLI:NL:CRVB:2005:AU1914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5623 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1987 arbeidsongeschikt is door rugklachten en later ook psychische klachten heeft ontwikkeld. Appellant, die in Turkije woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de herziening van de uitkering, die was vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid, terecht was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 juli 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R.M.J. Lanting, en de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), door mr. N. Strikwerda.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in 1999 in Turkije is onderzocht door dr. O.A. Sarp, die een aanpassingsstoornis en lumbale discopathie constateerde. Op basis van dit onderzoek heeft de verzekeringsarts L.J. Schaap een belastbaarheidspatroon opgesteld, waaruit functies zijn geselecteerd door arbeidsdeskundige J. Roggeveen. De herziening van de uitkering vond plaats na een herbeoordeling, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%.

In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek de eerdere beoordeling bevestigd. Appellant heeft in beroep aangevoerd dat de psychische belastbaarheid onvoldoende is onderkend en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank heeft echter de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit onderschreven en het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant zich beperkt tot het aanvechten van de overschrijdingen op het aspect van werken onder tijdsdruk bij de functie samensteller van metaalproducten. De Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de herziening van de WAO-uitkering terecht is geweest.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5623 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende in Turkije, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant, heeft mr. R.M.J. Lanting, advocaat te Deventer, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2003, onder reg. nr. AWB 02/1090 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 juli 2005, waar voor appellant is verschenen mr. Lanting, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. N. Strikwerda, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, die laatstelijk werkzaam was als operator, is op 12 januari 1987 uitgevallen wegens rugklachten. Nadien heeft hij ook psychische klachten gekregen. De aan hem toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Appellant is in 1998 met behoud van uitkering naar Turkije teruggekeerd.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 13 juli 1999 in Turkije onderzocht door dr. O.A. Sarp, die onder andere op basis van medische informatie van psychiater dr. M.E. Tunca, fysiotherapeut en revalidatiespecialist dr. C. Tunalioglu en radioloog dr. A. Ozdemir, een aanpassingsstoornis met een depressieve stemming en lumbale discopathie constateert. Op basis van het uitgebreide rapport van dr. Sarp en de informatie uit de curatieve sector heeft verzekeringsarts L.J. Schaap met inachtneming van deze beperkingen een zogenoemd belastbaarheidspatroon opgesteld. Vervolgens zijn door arbeidsdeskundige J. Roggeveen overeenkomstig dit belastbaarheidspatroon functies geselecteerd en is het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 29,54%. Bij besluit van 19 juni 2000 is de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 1 december 2000 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
In de bezwaarfase is appellant gezien door bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek, die geen aanleiding ziet om het oordeel van de primaire verzekeringsarts niet te volgen. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat appellant zijn standpunt, dat in het belastbaarheidspatroon onvoldoende rekening gehouden is met zijn beperkingen, niet heeft onderbouwd met nieuwe medische feiten of gegevens. Wel is na arbeidskundige heroverweging een aantal functies afgevallen, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse aangezien er nog voldoende functies resteerden. Bij besluit van 26 januari 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellant dan ook ongegrond verklaard.
In beroep is namens appellant aangevoerd, dat de bezwaarverzekeringsarts de psychische belastbaarheid onvoldoende heeft onderkend en dat de bezwaararbeidsdeskundige ten onrechte functies heeft geselecteerd welke overschrijdingen hebben op het aspect werken onder tijdsdruk.
De rechtbank heeft zich met zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd, dat dit zich alleen beperkt tot het aanvechten van de overschrijdingen op aspect 28A (werken onder tijdsdruk) bij de functie samensteller van metaalproducten onder functiebestandscode (fbc) 8463. Door gemachtigde van appellant wordt gesteld, dat de piekbelasting de feitelijke mogelijkheden van zijn cliënt te boven gaat.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen voor appellant vastgestelde beperkingen. Appellant heeft in (hoger) beroep geen medische gegevens overgelegd die tot een ander standpunt aanleiding zouden kunnen geven.
Ten aanzien van de functie samensteller van metaalproducten onder fbc 8463, stelt de Raad evenals de rechtbank vast dat de overschrijding op aspect 28A (werken onder tijdsdruk) slechts ziet op een incidenteel hogere piekbelasting, welke naar het oordeel van de Raad binnen de belastbaarheid van appellant valt. Uit de functieomschrijving blijkt namelijk dat het pieken in de zomer betreft die afhankelijk van de personeelsbezetting voor kunnen komen.
De grief, dat de piekbelasting de feitelijke mogelijkheden van cliënt te boven zou gaan, slaagt daarom niet. De Raad is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist moet worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
MR